v./m. (-en), (textielindustrie) apparaat, in grondvorm kuip (met vloeistof) met daarboven draaibare rol (haspel) voor het bleken, wassen of verven van weefsels of breisels.
(e) De haspelkuip wordt meestal uitgevoerd als gesloten apparaat. Voor het behandelen van materiaal uit synthetische vezels worden typen gebruikt die onder hoge druk kunnen werken. Bij de gangbare uitvoeringen bedraagt de haspelbreedte 0,5—4 m, de kuipinhoud 0,5—5 m3. Op de brede haspelkuipen kunnen 12 strengen tegelijk worden behandeld. Vóór de behandeling wordt het begin van een stuk doek van b.v. 100 m rond de haspel geleid, waarna begin en eind aan elkaar worden genaaid. Daarna wordt het doek in de kuip getrokken en aan de andere kant er weer in teruggevoerd.
Hierdoor wordt een intensief contact met de badvloeistof verkregen. Een elliptische of veelhoekige doorsnede van de haspel vergroot de effectiviteit.