m. (-s, -en),
1. cilinder met aan beide einden platte schijven (vroeger: gestel van door latten verbonden kruisspaken of schijven dat ronddraaien kan) voor het opwikkelen van draad of garens; dat sluit als een in een zak, dat raakt kant noch wal; dat is een — in een fles, iets wonderbaarlijks, een raadsel;
2. (metonymisch) zoveel als er op een haspel gaat;
3. (bij vergelijking) horizontaal geplaatste windas; kruias met spaken, die dient om een windmolen op de wind te kruien; tourniquet; stapel, houtje in een viool;
4. (fig.) verwarde boel: een van een mens, een sukkel, onhandig mens.