[→Fr.] (hanteerde, heeft gehanteerd), (overg.)
1. (van zaken) omgaan met, volgens zijn bestemming behandelen, gebruiken: de naald, het zwaard hij weet mes en vork goed te -, kan er vlug mee omgaan, hij eet flink; de pen goed —, een goede stijl hebben; het penseel -, schilder zijn; ook van onstoff. zaken: hij hanteert met groot gemak de gangbare versvormen;
2. in de hand nemen; met de handen baas worden, verplaatsen enz.: help me even, ik kan die zware kast alleen niet —.