Hannover werd op het Congres van Wenen tot koninkrijk verheven en vervolgens uitgebreid met Oost-Friesland, Goslar en Hildesheim. Deze statusverhoging was vooral een Anglo-Oostenrijks initiatief, waarbij Oostenrijk erop uit was de Pruisische positie in Noord-Duitsland te beknotten.
In 1833 kreeg Hannover een grondwet, die de standen meer invloed gaf en de particulier-monarchale geldmiddelen van de staatsfinanciën scheidde. In 1837 kwam er door de vrouwelijke successie in Groot-Brittannië een einde aan de personele unie met Engeland. Koning Willem IV werd in Hannover opgevolgd door zijn broer Ernst Augustus (1837-51), die de grondwet ophief en ook in andere opzichten repressief optrad. In 1840 gaf hij het land een reactionaire, in 1848 een wat liberalere grondwet. Zijn opvolger George V (1851—66) weigerde zich in 1866 in de oorlog tegen Oostenrijk aan te sluiten bij Pruisen, dat hem snel versloeg en Hannover annexeerde. Hannover werd nu een Pruisische provincie.
Er bleef een vrij krachtige anti-Pruisische, separatistische stroming (Welfenpartei). In 1948 werd Hannover een deel van de deelstaat Neder-Saksen.