m. (-men),
1. kam of kuif van een haan, m.n. als gerecht;
2. (bij vergelijking) kam vormig uitsteeksel van het zeefbeen; scherpe verhevenheid op de bovenvlakte van de hoornstraal van een paardehoef; op een hanekam lijkende klamp achter op de roeden van een molen;
3. plantesoort uit de familie Amaranthaceae, nl. Celosia argentea; ook de eikvaren, Polypodium vulgare, wordt hanekam genoemd;
4. de paddestoel Cantharellus cibarius.