m. (-men),
1. toiletgereedschap om het haar te ontwarren en te ordenen, bij vrouwen ook om het bijeen te houden en als sieraad; (heraldiek) embleem op wapens (e): fijne —, met dicht openstaande tanden, om het hoofd te reinigen, meestal aan beide zijden van tanden voorzien, grove of wijde —, met verder van elkaar staande tanden; (spr.) hij is zo veeg als een luis op de hij is verloren; geen no-
dig hebben, kaal zijn; het haar op de af scheren, zeer kort afsnijden of knippen; vandaar: allen over (oorspronkelijk op) één — scheren, allen gelijk behandelen, geen onderscheid maken (meestal met de gedachte dat dit ten onrechte gebeurt); zij zijn allen over dezelfde — geschoren, van hetzelfde gehalte, even slecht;
2. gereedschap van de huisschilders om de draden en vezels van hout in de natte verf na te bootsen; 3. wolkam, gereedschap om wol te ontwarren en gelijk te leggen;
4. aan een weefgetouw de weefkam, riet en ook de schacht, of de gezamenlijke schachten; houten of (licht)metalen raamwerk waarop de hevels worden geregen;
5. [Ital.],ponficello een op bijzondere wijze uitgesneden houten plaatje, op het bovenblad van de strijkinstrumenten geplaatst, waarover de snaren lopen (e): achter of hovende strijken, (bij boerendanspartijen) ten teken dat er gekust mag worden;
6. draai-ijzer met een aantal spitse en scherpe tanden om schroefwindingen in te snijden;
7. tand van een rad (m.n. met brede velg) of van een heugel; nok op een as;
8. (biologie) getande vlezige uitwas op de kop van sommige vogelsoorten (m.n. de hoenderachtigen), kan opgezet worden; in het bijzonder bij de haan; zegsw.: een rode — hebben, krijgen, boos zijn, worden; de — opsteken, zich trots verheffen, zich halsstarrig tonen; zijn — laten hangen, moedeloos zijn, (ook) ziek zijn, vermoeid zijn; ook de min of meer getande rij van schubbenvormingen op de hals en rug van hagedissen; verder ook min of meer spits toelopend uitsteeksel op beenderen (b.v. borstbeenkam bij vele vogels), waarop spieren zijn ingeplant;
9. (bij vergelijking) opstaande rug van een helm, helmkam; de lijn die men over de toppen van een gebergte kan trekken, bergkam; bovenrand van een golf; een — bananen, enige bananen zoals zij naast elkaar aan een tak van een tros zitten.
(E) HERALDIEK. Op wapens wordt de kam (met een dubbele, dan wel enkele rij tanden) als embleem gebruikt, dikwijls als verborgen naamsaanduiding van de wapenvoerder, zoals in het gemeentewapen van Chaam.
MUZIEK. Via de kam worden de snaartrillingen overgebracht op het bovenblad, dat (versterkt) deze trillingen aan de lucht meedeelt (een →sourdine wordt b.v. op de kam geplaatst als een gesluierde toon wordt verlangd).