[→de oudtestamentische →Chain], groep volken in Noorden Noordoost-Afrika, wier voorouders uit Voor-Azië kwamen en tot het Kaukasoïde ras behoorden. De voornaamste kenmerken zijn: het spreken van verwante talen, het houden van vee, een grote lichaamslengte en een lichtere huidskleur.
Sinds de verbreiding van de islam zijn de →Hamitische talen grotendeels door het Arabisch verdrongen of sterk beïnvloed. Na binnenkomst in Afrika ontstonden in Noord-Afrika door vermenging met de oorspronkelijke bewoners: Egyptenaren, Libiërs, Berbers, Kabylen en Numidiërs. De Hausa kwamen terecht in West-Afrika. Een deel van de Hamieten trok naar het zuidoosten en daar ontstonden door vermenging met de Bantoebevolking o.a. de Galla, Massai, Turkana, Somaliërs, Shilluk, Dinka, Nuer en Danakil. Van deze volken zijn m.n. de eerste drie nog nomadisch. Door Galla, Massai, Somaliërs en Danakil worden Hamitische talen gesproken. De Hamitische invloed reikt tot in het Oostafrikaanse merengebied (→Hima).