[➝Du. Gestalt, geheel, organisatie], v., richting in de psychologie die ieder verschijnsel beschouwt als een georganiseerd geheel met eigen wetten.
(e) De gestaltpsychologie ontstond in Duitsland gedurende de Eerste Wereldoorlog. Zij verzette zich zowel tegen het toenmalige ➝associationisme als tegen het klassieke ➝behaviorisme. Een bezwaar tegen beide richtingen was de analyserende houding ten opzichte van de mens, en men verweet het behaviorisme bovendien dat het geen belang stelde in bele vingsverschij nselen.
Belangrijke gestaltpsychologen waren M.Wertheimer, W.Kohier en K.Koffka. Zij hebben in Europa grote, invloed gehad en inspirerend gewerkt op de ➝fenomenologische psychologie en de ➝organistische psychologie. In de VS is de gestaltpsychologie tot op zekere hoogte verwerkt in het neobehaviorisme, de ➝humanistische psychologie en de ->gestalttherapie.
De twee wezenlijkste eigenschappen van de gestaltpsychologie zijn, dat men de waarneming alsook alle niveaus van het gedrag niet zag als een optelsom van losse elementen en verbindende krachten in het vlak van associaties (associationisme) of reflexen (behaviorisme), maar als georganiseerde systemen; daarnaast had men in tegenstelling tot het behaviorisme de neiging grote waarde te hechten aan erfelijkheidsfactoren als grondslag van het gedrag. Waarneming en gedrag worden in de gestaltpsychologie gezien als georganiseerde gehelen (Gestalt of Ganzheit), waarbij geldt dat de structuur van de samenstellende elementen ondergeschikt is aan die van het geheel. De afb. geeft een voorbeeld. Hoewel de gezichten gelijk zijn met uitzondering van de krommingsrichting van de mond, hebben de ogen een duidelijk verschillende ‘uitdrukking’. Een voorbeeld van dit algemene principe is, dat een spin naar een vlieg rent als deze in haar web zit, maar ervan wegloopt (er als het ware bang voor is) als spin en vlieg beide b.v. op een stuk papier worden gezet; voor de spin geldt dat een vlieg alleen een eetbare prooi is als deze in een bepaalde omgeving verschijnt. In een andere omgeving heeft het element vlieg een geheel andere betekenis.
Men pleegt dergelijke verschijnselen wel nader te omschrijven door te definiëren dat het geheel meer is dan de som van zijn delen, nl. de delen plus de relaties daartussen. Het gestaltprincipe houdt o.a. in dat men zich bij het onderzoek van de waarneming niet richt op fysisch-abstracte elementen, maar op levendige beschrijvingen van ingewikkelde prikkelpatronen in de dagelijkse omgeving. De genetische benadering van de gestaltpsychologen hield vooral in dat men zich moeite gaf, aan te tonen hoe onbelangrijk leerprocessen voor b.v. het waarnemen zijn. De mogelijkheid tot waarnemen zou erfelijk (in de structuur van de hersenen) vastliggen en zich ‘vanzelf’ via rijpingsverschijnselen manifesteren. Deze opvatting werd toepasselijk geacht voor veel typen gedragingen, niet in de laatste plaats omdat men b.v. leren en denken als bijzondere vormen van waarnemen zag en niet als processen met geheel eigen wetmatigheden.
litt. K.Koffka, Principles of gestalt psychology (1935, 2e dr. 1962); F.Sander en H.Volkelt, Ganzheitspsychologie (2e dr. 1967); M.Marx en W. Hillix, Systems and theories in psychology (1973).