[Lat. nieuwvorm: genus, soort, occidere, doden], v., geweldpleging met het oogmerk een groep van een bepaalde natie, volk, ras of godsdienst geheel of gedeeltelijk te vernietigen.
(e) Na de Tweede Wereldoorlog, waarin de Duitse nationaal-socialisten op grote schaal genocide m.n. tegen de joden) hadden bedreven, kwam de Eerste Algemene Vergadering van de VN in 1946 tot de uitspraak dat genocide een internationaal misdrijf is en verzocht de Economische en Sociale Raad een ontwerpverdrag hierover op te stellen. Gesteld werd dat ieder die zich aan genocide schuldig maakt, strafbaar is, ook de grondwettelijke overheid. Tijdens de Derde Algemene Vergadering van de VN in 1948 werd een verdrag aanvaard, waarbij de verdragsluitende staten de VN-uitspraak van 1946 bevestigden en zich verplichtten om zodanige maatregelen te treffen als nodig om genocide te voorkomen en te straffen. Wie van genocide beschuldigd wordt, zal terechtstaan voor een ten aanzien van de verdragsstaten bevoegde internationale strafrechtbank. In verband met ➝uitlevering wordt genocide niet beschouwd als een politiek misdrijf. Na de ratificatie door 20 staten trad het verdrag op 12.1.1951 (Traktatenblad 1960, nr. 32) inwerking.
België bekrachtigde dit verdrag op 5.9.1951, terwijl voor Nederland het verdrag in werking trad op 18. 9.1966 (Traktatenblad 1966, nr.179). Het verdrag wordt in Nederland uitgevoerd middels de wet van 2.7.1964, die op 24.10.1970 in werking is getreden (Stb. 1964 nr. 243; 1970 nr. 481). Krachtens deze wet is genocide strafbaar gesteld. Directe mogelijkheden biedt het verdrag niet, omdat genocide door een staat gepleegd in het algemeen slechts na een gewonnen oorlog kan worden gestraft. LITT. P.N.Drost, The crime of state, II genocide (1959); N.Robinson, The genocide convention (1960; met bibl.).