Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

Franse Revolutie

betekenis & definitie

(1789-95), politieke omwenteling in Frankrijk die een ingrijpende verandering in staat en maatschappij teweegbracht en duurzame gevolgen had voor heel Europa. Achtergronden van de revolutie vormden een staatsbestel dat reeds lang de maatschappelijke structuurveranderingen niet had kunnen opvangen en een al enige generaties heersend geestelijk klimaat (zie Verlichting), waarin gevestigde waarden ter discussie gesteld werden.

De 18e eeuw had een ontwikkeling van handel en industrie gebracht, waarvan de aristocratisch ingerichte staat de vruchten niet plukte, terwijl de opgekomen burgerstand weinig politieke macht en geen maatschappelijk gezag kon laten gelden. De staatsfinanciën verkeerden in moeilijkheden, het hof legde zich geen beperkingen op, maar herhaalde hervormingspogingen stuitten op verzet van de, tijdens deze eeuw in macht groeiende, geprivilegieerde standen (adel en de hoge ambtenaren en geestelijkheid). Zij genoten vrijheid van belangrijke belastingen, m.n. van de taille, een grondbelasting, die zwaar drukte op de boerenstand. Deze ging bovendien gebukt onder vele verplichtingen, resten van een feodaal stelsel dat geen positieve functie meer had, zoals het gildeverband een belemmering voor de nijverheid was gaan vormen. Toen Lodewijk XVI in 1788 overging tot bijeenroepen van de Staten-Generaal (voor het eerst sinds 1614, zie États-Généraux) verkeerde het land in een periode van crisis die gepaard ging met stijgende prijzen, werkloosheid en sociale onrust. De hooggespannen verwachting dat de opeengestapelde grieven (zie Cahiers de doléances) eindelijk gehoor zouden vinden, begeleid door de angst voor scherpe onderdrukking, veroorzaakten een geladen stemming, die in de zomer van 1789 tot uitbarsting kwam.DE NATIONALE VERGADERING (1789-91). De Staten-Generaal kwam op 5.5.1789 te Versailles bijeen (gewoonlijk als begindatum van de Franse Revolutie aangenomen). Aanvankelijk werd slechts op hervorming tot een constitutionele monarchie aangestuurd, waarin de adel de belangrijkste rol dacht te spelen. Maar de in dubbel aantal (578) opgeroepen derde stand (vooral gezeten burgers, veel juristen) weigerde beraadslaging en stemming per stand, wat hen in een onvoordelige positie gebracht zou hebben. Toen de adel niet toegaf riep de derde stand, aangemoedigd door Siéyès en spoedig versterkt door overlopers van adel en geestelijkheid, zich op 17.6. uit tot Nationale Vergadering. Hun zaal werd gesloten, maar de leden kwamen op 20.6. in de kaatsbaan bijeen (zie Eed in de Kaatsbaan), zwoeren niet uiteen te gaan vóór zij Frankrijk een grondwet gegeven hadden en noemden zich Assemblée Nationale Constituante. Het scheen reeds of de derde stand het pleit had gewonnen. Maar de koning weifelde, liet zich tot reactionaire maatregelen overhalen, zond troepen naar Parijs en ontsloeg (11.7) zijn hervormingsgezinde minister Necker.

In Parijs nam de onrust toe; op 13.7. werd een gemeentebestuur (commune) gekozen en op 14.7. werd met de bestorming van de Bastille een reeks geweldplegingen, ook op het platteland, ingeluid die tot massale vlucht van de aristocratie, vorming van emigrantenlegertjes over de grens en oprichting van Nationale Garden (in Parijs onder Lafayette) leidde. In de Constituante werden op 4. en 5.8. de heerlijke rechten grotendeels afgeschaft en op 27.8 de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen afgekondigd. Terwijl de voedselnood toenam, aarzelde de koning te tekenen, waarop het volk weer in beweging kwam en hem en de Constituante naar Parijs haalde (5. en 6.10.). Daar werd in een rustiger periode, maar onder druk van mogelijk hernieuwd ingrijpen, aan de grondwet gewerkt. Vóór deze, herfst 1791, tot stand kwam, was al de Constitution Civile du Clergé (12.7.1790) doorgedreven. Deze maakte de priesters aan de staat ondergeschikt en was een oorzaak van nieuwe scheuring daar velen de staatseed afwezen (prêtres réfractaires) en de koning nog afkeriger van medewerking werd.

Met de vrees voor buitenlandse inmenging nam de achterdocht tegen de relaties van het hof met Oostenrijk toe. Mirabeau, die een voet in ieder kamp had, stierf in apr. 1791 en de door hem afgeraden ontvluchtingspoging van het koninklijk gezin (21.6.1791) maakte verzoening bijna onmogelijk. De hervormingsgezinde jacobijnen, die zich in clubs georganiseerd hadden, splitsten zich in een gematigde (feuillants) en een heftiger republikeinse richting. De laatsten leidden een betoging op het Marsveld (14.7.1791), die door de Nationale Garde, instrument van de door de feuillants beheerste commune, uiteengeslagen werd.

Intussen verergerde de economische toestand: de onteigende goederen van kerk en gevluchte adel dienden tot onderpand voor assignaten, die door de vele uitgiften sterk devalueerden en door de boeren niet of onder dwang werden geaccepteerd, zodat de voedselvoorziening vastliep en de nood der onbemiddelden schrikbarend toenam. De grondwet, op 14.9.1791 door de koning getekend, was gebaseerd op de trias politica (scheiding van wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht) naar de leer van Montesquieu. De koning was een suspensief veto toegekend en het land kreeg een nieuwe indeling in departementen. De Constituante ging op 30. 9.1791 uiteen en werd gevolgd door een Wetgevende vergadering.

DE ASSEMBLEE NATIONALE LÉGISLATIVE (1.10.1791-21.9.1792), in strijd met de Déclaration des droits volgens censuskiesrecht gekozen, was radicaler dan haar voorgangster. Van de nieuwe vertegenwoordigers (leden van de Constituante waren niet herkiesbaar) hadden de feuillants terrein verloren aan de jacobijnen, van wie zich de girondijnen, meest provincialen en gekant tegen overwicht van Parijs, afscheidden. De laatsten, veelal gezeten burgers als Brissot, Dumouriez en Roland, kregen de overhand en dreven naar oorlog, met de leus dat de revolutie gevaar liep (de vorstenbijeenkomst te Pilnitz, aug. 1791, waar Frederik-Willem II van Pruisen en keizer Leopold II bevestigden dat de interne rust in Frankrijk een aangelegenheid van Europees belang was, gaf daar ook aanleiding toe). De koning, die op een nederlaag hoopte, werd tot oorlogsverklaring aan Oostenrijk (spoedig gesteund door Pruisen) gebracht (20.4.1792). Maar het oplaaiend enthousiasme (zie Marseillaise) kon de slechte staat van het leger niet verhelpen, recruteringsen andere maatregelen werden door Lodewijks veto verhinderd en op 20.4.1792 drong een menigte, opgezweept door Marat, de Tuilerieën binnen, waarbij de koning vernederd werd maar niet toegaf. Terwijl de vijand opdrong, verklaarde de Législative het vaderland in gevaar en ging over tot oproepen van vrijwilligers (11.7.1792).

In deze sfeer van geestdriftig patriottisme viel het Pruisische manifest van Brunswijk (25.7.1792), waarin op hoge toon eerbiediging van de koninklijke familie geëist en met verwoesting van Parijs gedreigd werd. Nu werd de oorlog tot een nationale, antiroyalistische zaak; vrijwilligers stroomden Parijs binnen en versterkten de gelederen van de door de Cordeliers aangevuurde, woelige menigte (sans-culottes). Op 9.8.1792 gaf Danton het sein tot bezetting van het gemeentehuis, de feuillants werden afgezet en een radicale commune gevormd; de volgende dag werden de Tuilerieën bestormd en de koninklijke familie naar de Législative gevoerd. Deze vergadering boog voor de volkswil, schorste de koning en liet verkiezingen (nu met algemeen stemrecht) uitschrijven. Daarmee trad zij terug voor de Commune van Parijs die Danton reeds in de regering gebracht had, de koninklijke familie in de Temple deed opsluiten en de bevolking, in paniek op bericht van de val van Verdun, tot het leegmoorden van de gevangenissen (2-5 sept.) aanstookte. Een golf van terreur sloeg over naar de provincies.

DE NATIONALE CONVENTIE (21.9.1792-26.10.1795). In deze periode werd de republiek gevestigd, nam de revolutie een radicale en centraliserende wending en kwam tenslotte de macht weer aan de bourgeoisie, die met de constitutie van het jaar in (1795) het Directoire voorbereidde. Juist vóór de Conventie bijeenkwam, keerde de oorlogskans door Dumouriez’ overwinning bij Valmy, gevolgd door verdere successen (zie Coalitieoorlogen). In de Conventie, die geen monarchisten telde, stonden de jacobijnen of montagnards (kleine burgers) tegenover de gematigder girondijnen, die vooreerst de steun van een middenpartij, de plaine, hadden. Op 22 sept. werd de republiek uitgeroepen, op 25 sept, werden de feodale rechten zonder vergoeding afgeschaft, en in dec. begon het proces tegen Lodewijk die op 21.1.1793 werd terechtgesteld. De tegen de republiek verenigde landen zetten nu een heftige aanval in en eerst gewonnen terrein moest worden prijsgegeven (mrt. 1793), terwijl tegelijkertijd in de provincies (vooral de Vendée) opstanden uitbraken. De benarde toestand eiste krachtig bestuur: naast het bestaande Comité de Sûreté Générale voor politiezaken, werden een Comité de Salut Public voor algemeen bestuur en een Tribunal Révolutionnaire voor de rechtspraak opgericht, waarin de jacobijnen, die de radicale Parijse secties achter zich hadden en ook de plaine meesleepten, steeds meer gezag kregen.

Het verraad van Dumouriez gaf de girondijnen de genadeslag; zij werden op 2.6.1793 uit de Conventie gestoten en spoedig fel vervolgd. Hiermee ging de revolutie een nieuwe fase in, zie Terreur.

De moord op Marat (17.6.) lokte nog scherpere maatregelen uit; hernieuwde opstanden in de provincies werden hard onderdrukt (Lyon, Marseille, Bordeaux, Nantes). Op 17.9.1793 werd de loi des suspects, die de burgers iedere bescherming tegen willekeurige arrestaties ontnam, aangenomen. Met dezelfde energie werd de buitenlandse vijand aangegrepen, de bevolking te wapen geroepen (levée-en-masse) en de legerleiding gezuiverd. De door Carnot bezielde troepen stortten zich massaal op de vijand. Eind 1793 was de binnenlandse eenheid vrijwel hersteld en het gevaar aan de grenzen geweken. Inmiddels had het onbeperkt heersende Comité de Salut Public, sinds juli geleid door Robespierre, ingrijpende vernieuwingen doorgevoerd: een republikeinse kalender ingesteld, (25 sept.), tot ontkerstening besloten en (29 sept.) een maximum général (prijsbeheersing) aangenomen.

Hoewel de crisis was geweken, bleef het Comité, dat zich op 10.10.1793 permanent had verklaard, een dictatoriale macht uitoefenen en de bloedige vervolgingen namen nog toe. In de Conventie hadden de gematigden zich laten meesleuren door de felle jacobijnen, die nu echter onderling in strijd raakten. Danton bepleitte matiging, maar de zeer linkse, atheïstische Hébert en de zijnen (enragés) dreven naar nog radicalere besluiten. Beide groepen werden mrt.-april 1794 door Robespierre vernietigd. Maar het verzet in de Conventie nam toe: de middenpartij had de girondijnenvervolging niet vergeten en de executie der hébertisten had de radicalen in het harnas gejaagd. Het Comité de Sûreté Générale raakte in oppositie tegen het Comité de Salut Public, de leden van het laatste tegen Robespierres dictatoriale beslissingen.

Zijn optreden tijdens het feest van het ‘Opperwezen’, propaganda voor een nieuwe staatsgodsdienst, wekte spot (8.6.1794) en het decreet van 10 juni waarbij het Tribunal tot vonnissen bevoegd werd zonder enige vorm van proces, deed velen voor hun leven vrezen. Daarbij kwam de overwinning van Jourdan bij Fleurus (26 juni). Vroegere medestanders als Tallien, Fouché en Barras zochten met de gematigden contact en op 27 juli (9 Thermidor) werd Robespierre afgezet en na een vergeefse poging tot ingrijpen van de verdeelde commune, op 28 juli met vele volgelingen (Couthon, Saint-Just) terechtgesteld. DE THERMIDORIENS (27.7.1794-28.10.1795). Met de val van Robespierre zette een reactie in die de gezeten burgerij aan de macht bracht en vele democratische en centraliserende maatregelen van de voorgaande jaren ongedaan maakte. De girondijnen keerden in de Conventie terug, de macht van de comités werd besnoeid, de commune opgeheven en de jacobijnenclub gesloten. De departementen kregen meer zelfstandigheid, beëdigde priesters werden niet meer door de staat onderhouden, de prijsbeheersing afgeschaft en de Nationale Garde, door de bepaling dat ieder zijn eigen uitrusting moest betalen, tot een werktuig van de bourgeoisie gemaakt. Dé vooral door hongersnood veroorzaakte onlusten in Parijs (mei 1795) werden hardhandig onderdrukt.

Vele émigrés keerden terug, de jacobijnen werden vervolgd (terreur blanche, vooral in het Rhônegebied), de regeerkracht was verslapt en de Conventie kon de economische crisis niet aan, maar de republiek bleef behouden. Een laatste royalistische opstand werd in mei 1795 bedwongen (chouans). De revolutionaire legers zetten hun opmars voort, België werd opnieuw bezet, de Bataafse Republiek gevormd en te Bazel vrede met Pruisen en Spanje gesloten. De constitutie van aug. 1795 (met beperkt kiesrecht) bevestigde de burgerrepubliek (zie Directoire).

Met de Franse Revolutie ging een nieuw tijdperk in dat nog voortduurt; de democratische bewegingen van de 19e en 20e eeuw grepen vaak direct terug op de leuzen van 1789.

LITT. J. Michelet, Hist. de la Révolution française (4 dln. 1847-53); A. de Tocqueville, L’ancien régime et la Révolution (1856); A. Mathiez, La Révolution française (3 dln. 1922-27); A. Cobban, The causes of the French Révolution (1946); P. Caron, Manuel pratique pour l’étude de la Révolution française (herz. uitg. 1947); G.

Lefebvre, La Révolution française (1951); A.D.J.M. Verbeek, De Franse Revolutie (1960); A. Goodwin, De Franse Revolutie (Ned. vert. 1960); R. Cobb, Les armées révolutionnaires, instrument de la terreur (diss. dl. 1, 1961, dl. 2, 1963); A. Soboul, Précis d’histoire de la Révolution française (1962); J. Godechot, Les Révolutions, 1770-99 (1963); F.

Furet en D. Richet, La Révolution française (1956); C. Lucas, The structure of the terror (1973); A. Soboul, Mouvement populaire et gouvernement révolutionnaire en l’an II, 1793-94 (1973).

< >