Duits filosoof, *23.7.1824 Sandewalde (Silezië), ♱5.7.1907 Heidelberg. Fischer was sinds 1856 hoogleraar te Jena, sinds 1872 te Heidelberg.
Hij sloot in zijn denken aanvankelijk nauw aan bij de logica van Aristoteles en G.Hegel. Met zijn in 1861 verschenen monografie over I.Kant legde hij de grondslag van het neokantianisme, dat de filosofie in de tweede helft van de 19e eeuw zou typeren. In aansluiting op dit werk publiceerde Fischer studies over Schiller, Goethe en Lessing, allen Duitse dichters die bewonderaars waren van Kant. Als hegeliaan was Fischer geïnteresseerd in de geschiedenis van de filosofie, waarvoor hij nieuwe belangstelling wekte door zijn studies over grote filosofen, van Descartes tot Schopenhauer. Werken: System der Logik und Metaphysik (1852), Geschichte der neueren Philosophie (8 dln. 1852—93) Lessing als Reformator der deutschen Literatur (2 dln. 1881), Schiller-Schriften (2 dln. 1891), Philos. Schriften (1891), Goethe-Schriften (9 dln. 1895— 1908).LITT. B.Bauch, K.Fischer (1924); H.Glockner, Kulturphilos. Perspektiven (1968).