Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

Fenicië

betekenis & definitie

[Gr. Foinikia, foinix, purper, naar de uit murexslakken gewonnen kleurstof waarom Fenicië bekend was], in de oudheid een smalle strook land langs de oostkust van de Middellandse Zee, landinwaarts reikend tot de Antilibanon, thans grotendeels gelegen in de republiek Libanon.

De ca. 250 km lange landstrook omvatte een aantal belangrijke kuststeden, waarvan sommige nog bestaan: Arad2, Tripoli, Byblos, Beiroet, Tyros, Sidoon en Akko. Het gebied was reeds in het 3e millennium v. C. een centrum van cultuur, zoals de opgravingen te Byblos hebben aangetoond. Met de term Fenicië worden echter doorgaans bedoeld land en volk, zoals die zich vanaf het einde van het 2e millennium v. C. manifesteerden, toen na de invallen van de Zeevolken (ca. 1200 v. C.) een nieuwe periode aanbrak waarin ook de eerste in Fenicische taal en alfabet geschreven teksten ontstonden. CULTUUR. Van de litteratuur van Fenicië is, afgezien van enkele wij-, bouwen grafinscripties, weinig bekend.

De inscripties werden geschreven in de Fenicische taal, behorend tot de groep van de Kanaänitische talen, en sterk verwant met het Hebreeuws. De oudste inscripties stammen uit ca. 1000 v. C. Fenicische teksten zijn in een groot gebied teruggevonden, o.a. in Memfis en Athene. In Syrië werd het Fenicisch door enkele volkjes als schrijftaal gebruikt voor zij ertoe overgingen hun eigen taal te schrijven in het van de Feniciërs geleerde alfabet. Het jongere, in Carthago en koloniën gebruikte Fenicisch, dat men Punisch noemt, is bekend uit duizenden, meestal korte, opschriften, vooral op grafstèles.

Verscheidene inscripties zijn tweetalig, waarbij het bekende Fenicisch/Punisch van grote betekenis is voor het verstaan van de andere, minder bekende taal, zoals het hiëroglifisch Hettitisch, het Numidisch en het Etrurisch. Het Fenicische alfabet, het resultaat van een wordingsgeschiedenis van vele eeuwen, heeft tegen het einde van het 2e millennium v. C. zijn definitieve vorm gekregen (oudste inscriptie op de sarcofaag van Ahiram, ca. 1000 v. C.), met 22 tekens, alleen voor medeklinkers. Het alfabet dat van origine pictografisch was (de tekens zijn afbeeldingen van objecten en de klankwaarde is wellicht ontleend aan de beginmedeklinker van de naam van het afgebeelde voorwerp) kent een voorganger in het spijkerschriftalfabet van Oegarit, in de 15e eeuw v. C. uitgevonden, met een groter aantal medeklinkers (28), maar met dezelfde, reeds ingeburgerde lettervolgorde (a, b, c enz.).

Het doelmatige en eenvoudige alfabet vond spoedig op ruime schaal ingang: bij Israëlieten en Arameeërs al in de 10e eeuw v. C., bij de Grieken reeds vóór 800 v. C. Het ligt ten grondslag aan alle westerse alfabetten, zie schrift. GESCHIEDENIS. De geschiedenis van Fenicië is gebrekkig bekend. Er zijn weinig inheemse inscripties; van de koninklijke annalen van Tyros is alleen via de geschiedschrijver Flavius Josephus het een en ander bekend. Voorts is men aangewezen op informatie van buren: Israël (OT), Assyrische en Babylonische koningsinscripties, Egyptische teksten, en op opgravingsresultaten.

De situatie wordt tevens bemoeilijkt door het feit dat men lang niet altijd van een Fenicië in staatkundige zin kan spreien. In wezen bestond het gebied uit een aantal afhankelijke handelssteden, die cultureel en economisch gezien veel gemeenschappelijk hadden, naar die slechts zelden tot politieke eenheid geraakten. De geschiedenis van het land is een combinatie van de geschiedenissen van deze handelssteden.Aanvankelijk domineerde in het zuiden vooral Tyros, dat onder koning Hiram I een verbond sloot met Israël onder de koningen David en Salomo. In het veel noordelijker gelegen Byblos regeerde een eigen dynastie, bekend door eigen inscripties (o.a. Ahiram, ca. 1000 v. C.). Later speelde in het zuiden Sidoon een belangrijke rol (het OT gebruikt Sidoniërs’ in de zin van ‘Feniciërs’). Koning Achab van Israël huwde ca. 870 v.

C. Izebel, de dochter van Ittobaäl, koning van Tyros en Sidoon. Uit de 9e-7e eeuw v. C. zijn tal van militaire contacten met de opdringende Assyriërs bekend. Deze eindigden steeds in de, doorgaans vrijwillige, onderwerping van de handelssteden, die ten bate van hun handel en industrie oorlog schuwden en een vazallenstatus, met verplichte schatting en tribuut, noodgedwongen prefereerden. De strategische eilandsteden Arad en Tyros boden soms echter fel verzet, Tyros o.a. tegen de Assyrische vorsten Tiglath-Pileser III, Sanherib en Esarhaddon; Esarhaddons vazalverdrag met koning Baäloe (= Ittobaäl; ca. 677 v.

C.) is bewaard gebleven. De Babylonische koning Nebukadnezar zette deze politiek voort, waarbij o.a. in 573 v. C. na lange belegering Tyros werd veroverd. Onder de Perzische overheersing maakte Fenicië deel uit van de vijfde satrapie, waarbij vooral Sidoon, onder een eigen dynastie, bloeide: een vloot nam deel aan de strijd tegen Griekenland onder de Perzische koningen Dareios I en Xerxes I.

Vanaf de 4e eeuw openbaarde zich een toenemend verzet tegen Perzië en een meer pro-Griekse opstelling, ook in cultureel opzicht. De opstand van Tennes, koning van Sidoon (346 v. C.), werd in bloed gesmoord. Na de slag bij Issos (333 v. C.) openden de steden hun poorten voor de Macedonische koning Alexander III (de Grote), die alleen Tyros moest veroveren: hij verbond daarvoor de stad via een dam met het vasteland. Tyros werd na verovering herbouwd als een Macedonische vesting.

De steden ondergingen sinds de 4e eeuw v. C. in toenemende mate een proces van hellenisering (zie hellenisme), terwijl hun politieke structuur werd aangetast door de vele machtswisselingen. Grieks begon de inheemse taal te verdringen, al waren er korte perioden van zelfstandigheid met eigen Fenicische inscripties, vooral tegen het einde van de 2e eeuw v. C. In 64 v. C. kwam Fenicië onder Romeins bestuur, waarbij vooral Tyros, Sidoon en Tripoli een zekere zelfstandigheid wisten te bewaren, met behoud van eigen culturele erfenis. Toch was in feite Fenicië als zelfstandige grootheid aan het begin van de christelijke jaartelling verdwenen.

Feniciës betekenis was niet primair politiek maar cultureel. De steden waren centra van handel en industrie, en verbreidden in het kielzog van hun handelstochten en van de kolonisatie geestelijke en materiële verworvenheden in Voor-Azië en langs de kust van de Middellandse Zee. Exportprodukten waren hout (ceders en andere houtsoorten), textiel (vooral purperen stoffen), metaalwaren, ivoorsnijwerk, sierprodukten, wijn en glas. De import omvatte o.a. linnen en papyrus uit Egypte, koper uit Cyprus. Befaamd waren de Fenicische scheepsbouwers, van wier diensten (vrijwillig, of via deportatie) vele landen in het oude Voor-Azië (o.a. Israël onder Salomo, Assyrië, Perzië) gebruik maakten.

De vele handelsvaarten langs de kusten van de Middellandse Zee leidden tot kolonisatie, waarbij Cyprus, met de kolonies Kition en Idalion, het eerste tussenstation was. Andere nederzettingen ontstonden o.a. op Rhodos, Malta, de kust van Noord-Afrika, Sicilië, Sardinië, de Balearen, Spanje en Marseille. De traditie laat de kolonisatie reeds vóór 1000 v. C. beginnen, maar archeologische en historische gegevens wijzen op de periode vanaf het eind van de 9e eeuw v. C. Volgens de overlevering (zie Hanno’s Periplous) bereikten de Feniciërs zelfs Equatoriaal Afrika en Brittannië.

Carthago groeide vanaf de 7e eeuw uit tot de belangrijkste kolonie in het westen, veroverde daar de suprematie over Fenicische koloniën en stichtte zelf ook handelsnederzettingen. Ter onderscheiding duidt men wat politiek, en later ook cultureel, onder invloed van Carthago stond aan als Punisch (ook de jongere vorm van taal en schrift in het westen). In Sicilië en Zuid-Italië botsten de Fenicisch/Punische belangen met die van de Grieken; ook waren er politieke en commerciële contacten met de Etruriërs en later met de Romeinen (508 v. C. en 348 v. C.), soms uitmondend in verdragen.

GODSDIENST. Van de godsdienst van de Feniciërs is uit archeologische vondsten en inscripties het een en ander bekend. Belangrijk zijn voorts Loukianos’ Latijnse geschrift Over de Syrische godin en een ‘Fenicische geschiedenis’ van Sanchoenjaton (een priester uit Byblos uit de 11e eeuw v. C.), waarvan excerpten bij latere auteurs bewaard zijn. Duidelijk is dat veel van de uit Oegarit bekende mythologische gegevens in Fenicië voortleefden. De bekendste goden en godinnen waren o.a. El, Baäl, Asjtarte, Baälsjamem (de Heer des Hemels), Melqart (stadsgod van Tyros), Esjmoen (god van de geneeskunst, vooral in Sidoon), Resjef (god van pest en dood), Gad.

Vooral in het westen (Carthago) werden vereerd Baälhammon en Tinnit, de belangrijkste godin van Carthago. De cultus vond plaats in monumentale tempels en bij offerplaatsen in de open lucht. Op speciale offerplaatsen, aangeduid als tofeth (vermeld in het OT), kwamen ook kinderoffers voor.

De kunstnijverheid stond, in samenhang met de handel, reeds vroeg op een hoog peil. De strategische ligging van de steden en de vele internationale contacten worden weerspiegeld in een mengeling van eigen en ontleende elementen. De Egyptische invloed was vanouds groot. Daarnaast vindt men motieven aan de Egeïsche wereld en Kreta ontleend en vanaf ca. 500 v. C. is Griekse beïnvloeding waar te nemen, vooral in de weergave van personen. De tempelarchitectuur, waarvan men mag aannemen dat zij via de samenwerking tussen Hiram en Salomo invloed heeft gehad op de tempel van Jeruzalem, is gebrekkig bekend; grote, opgegraven tempels (Byblos), stammen uit veel ouder tijden.

Weinig vrijstaande sculptuur bleef bewaard; wel zijn over reliëfs, vooral in de vorm van reliëfstèles en reliëfs of sacrofagen, waarvan het bekendste voorbeeld die van Ahiram is, met op de zijkanten voorstellingen betrekking hebbend op ceremoniën uit het begrafenisritueel en de dodenklacht. Latere sarcofagen, o.a. uit Sidoon (5e eeuw v. C.), vertonen duidelijke Griekse beïnvloeding. Uit de geschriften van Homeros blijkt dat de Sidoniërs kundig in bronsgieten waren en bewijzen van hoogwaardige metaalnijverheid zijn bij opgravingen (Byblos) gevonden; ook de koperen zuilen en inventaris van Salomo’s tempel werden door een Fenicisch kopersmid vervaardigd. Tot de produkten van de edelsmeedkunst behoren veel sieraden, gedreven schalen met dynamische voorstellingen, o.a. uit Oegarit, en metalen vaatwerk. Men voert ook de granuleertechniek op de Feniciërs terug.

De ca. 1500 v. C. opgebloeide glaskunst werd kundig beoefend en de produkten werden uitgevoerd; het glasblazen werd er wellicht kort voor het begin van de christelijke jaartelling uitgevonden. Beroemd was de ivoorsnijkunst, vooral van panelen ter versiering van meubelstukken (inlegwerk), zeer in trek in het gehele oude Nabije Oosten (Achabs ‘ivoren huis’). Men treft een mengeling van stijlen aan, met veel Egyptische motieven (o.a. de lotus), maar ook eigen trekken zoals de (gevleugelde) sfinx en de griffioen. Ook de houtsnijkunst moet gebloeid hebben, maar daarvan is vrijwel niets bewaard gebleven, [prof. dr. K.R. Veenhof].

LITT. Algemeen. D. Harden, The Phoenicians (1962); S. Moscati, The world of the Phoenicians (1968); W.A. Ward, The role of the Phoenicians in the interaction of Mediterranean civilizations (1968); W.

Culican, De kooplieden van de Levant (1968); M.A. Edey, De Zeevaarders (1974). Cultuur. G. Contenau, La civilisation phénicienne (1949); M. Pope en W. Röllig, Die Mythologie der Ugariter und Phönizier (in: Wörterbuch der Mythologie I, 1965); H.

Gese enz., Die Religionen Altsyriens, Altarabiens und der Mandaer (1970). Inscripties. D. Diringer, The alphabet (3e dr. 1968); J. Friedrich en W. Röllig, Phönizisch-punische Grammatik (2e dr. 1970); H. Donner en W. Röllig, Kanaanäische und Aramäische Inschriften (3e dr. 1976).

< >