I. bn., van, uit Estland;
II. zn. o., de Estische taal . Het Estisch behoort tot de Oostzee-Finse groep der Fins-Oegrische talen. De verwantschap met het Fins is groot en voor beide talen geldt het sterk agglutinerende karakter. Wat de klank betreft, behoort het Estisch tot de vocaalrijke talen (aandeel vocalen 46 %). Er zijn elf consonanten en negen vocalen. De meestvoorkomende klinker is de a; de meestgebruikte medeklinkers zijn s en t, waardoor de taal wat hard klinkt. In het Estisch ontbreekt de vocale harmonie die het Fins zo welluidend maakt.
Het grote aantal naamvallen, nl. 14, geeft Estisch evenals Fins een ingewikkelde structuur. Daarentegen zijn er slechts één grammaticaal geslacht en één conjugatie, ook al zijn er meer verbuigingsuitgangen. In vergelijking met andere talen zijn er niet veel tempusvormen. De volgorde van de woorden is betrekkelijk vrij en biedt vele stilistische mogelijkheden. Een verdere overeenkomst met het Fins is dat het accent, afgezien van vreemde woorden, op de eerste lettergreep valt. De Estische dialecten zijn in een noordelijke en een zuidelijke hoofdgroep te verdelen.
Het aanzienlijk verschil daartussen had tot gevolg dat er twee schrijftalen ontstonden. Tenslotte consolideerde de schrijftaal zich in de 19e eeuw op basis van het noordelijke dialect en het middendialect. De belangrijkste leenwoorden komen uit het Lets, Slavisch en Germaans (Duits, Zweeds). Er zijn ook een aantal woorden aan het Fins ontleend.
LITT. F.J.Wiedemann, Estnisch-deutsches Wörterbuch (3e dr.); P.Johansen, Zur Frage der russischen Lehnwörter im Estnischen (1961); R.T. Harms, Estonian grammar (1962); A.Saareste, Introduction to Estonian linguistics (1965); I.Lehiste, Consonant quantity and phonological units in Estonian (1966); G.Kurmann, The development of written Estonian (1968).