m., (Eng.: heritability), maat die aangeeft tot welke hoogte de fenotypische variantie in een populatie is toe te schrijven aan genetische variantie.
(e) De erfelijkheidsgraad is een component van de ➝variantie, en geeft geen informatie hoe het gemiddelde van de eigenschap in de populatie bereikt wordt door samenspel van erfelijkheid en milieu. De erfelijkheidsgraad geeft zeker niet aan dat een bepaald percentage van een eigenschap door erfelijke factoren bepaald wordt. Het is goed mogelijk dat een eigenschap een erfelijkheidsgraad 0 heeft en volkomen genetisch bepaald is (zoals het hebben van twee benen en niet drie). Ook is het mogelijk dat een eigenschap een erfelijkheidsgraad 1 heeft, terwijl milieu-invloeden van groter belang zijn dan de genetische variantie. Een erfelijkheidsgraad 1 betekent dat er geen milieu-variante is, dat wil zeggen dat het milieu constant is voor wat betreft die eigenschap, maar wil niet zeggen dat het milieu geen invloed heeft; het kan de waarde van de expressie van elk gen geheel bepalen. De erfelijkheidsgraad van een eigenschap is constant als het milieu niet verandert, en tevens de genetische samenstelling van de populatie niet verandert. De erfelijkheidsgraad geeft aan welk effect men kan verwachten van kunstmatige selectie op quantitatief variabele eigenschappen in de eerste generatie van selectie en, bij benadering, in de volgende generaties van selectie, als tenminste de genetische samenstelling van de populatie niet te zeer is veranderd.