[➝Gr.], o., 1. (r.k.) een stroming die de gezamenlijke bisschoppelijke macht wil uitbreiden ten koste van de pauselijke macht (e);
2. (protestantisme) de zeggenschap van wereldlijke vorsten in het kerkelijk bestuur (ius circa sacra) (e).
(E) PROTESTANTSE KERKEN. Het episcopalisme geeft aan het ius circa sacra (recht op kerkelijk bestuur) van de wereldlijke vorsten een leerstellige motivering en omgrenzing: de wereldlijke vorst is als juridisch opvolger van de bisschoppen van vóór de Reformatie te beschouwen en heeft derhalve een dubbel bestuur (wereldlijk en geestelijk). Vooral in het lutherse kerkrechtelijk stelsel is de landsheerlijke kerkregering eigenlijk gegrond op het summus episcopus-zijn van de landvorst, omdat hij het voornaamste kerklid (praecipuum membrum ecclesiae) is.
ROOMS-KATHOLIEKE KERK. Het episcopalisme, dat zich in de loop der tijden op diverse wijzen manifesteerde, kan tot drie hoofdvormen worden herleid:
1. een episcopalisme dat het zwaartepunt van het kerkelijk gezag verlegt van de paus naar het college der bisschoppen, zodat het gezamenlijk episcopaat, verenigd in een algemeen concilie, boven de paus zou staan (➝conciliarisme);
2. een episcopalisme dat de macht van de afzonderlijke bisschoppen benadrukt tegenover de pauselijke;
3. een episcopalisme dat de bisschoppensynode op nationaal vlak boven de paus wil verheffen (➝gallicanisme en ➝febronianisme). Door het Eerste Vaticaans Concilie (1869-70) werden de verschillende vormen van episcopalisme veroordeeld.
LITT. K. Rahner en J. Ratzinger, Episkopat und Primat (1961); G. Thils, Primauté pontificale et prérogatives episcopales (1961); W. Bertrams, De relatione inter episcopatum et primatum (1963).