[Lat.], o. (iura), recht, de rechten.
© In juridisch-technische zin doelt ius o.a. op het gehele samenstel van rechtsnormen, ongeacht hun bron of hun werking; b.v. in de uitdrukking ipso iure, door het recht zelve. De grondslagen van het ius legde -»-Papinianus vast in zijn uitspraak iuris praecepta sunt haec: honeste vivere, alterum non laedere, suum cuique tribuere, de geboden van het recht zijn deze: eerbaar leven, de medemens niet benadelen, ieder het zijne geven (Digesten 1, 1, 10, 1).
LITT. M.Kaser, Das altröm. Ius (1949).
Men onderscheidt vele vormen: ius albinagii, -»-droit daubaine. ius civile, het recht voortvloeiend uit wetten, plebiscieten, senaatsbesluiten, keizerlijke verordeningen en de adviezen en geschriften der rechtsgeleerden. Aldus gebruikt stoelt het op de bron van alle recht en is dan het pendantbegrip van ius honorarium. Ook wordt de term gebruikt ter aanduiding van het recht, alleen geldend voor Romeinse burgers. Het is dan het pendantbegrip van ius gentium (zie hierna). In de middeleeuwen betekent ius civile: wereldlijk recht.
ius cogens, middeleeuwse aanduiding van het dwingend recht, d.w.z. die van staatswege gestelde of erkende rechtsnormen van welke individuele burgers niet bij eenof meerzijdige rechtsbehandeling kunnen afwijken.
ius constituendum, het recht dat weliswaar nog geen geldingskracht heeft, maar dat als zodanig in de nabije toekomst wenselijk is en vastgesteld zou moeten worden.
ius constitutum, het recht dat geldt, het positief recht.
ius de non evocando, in de middeleeuwen term van het recht om niet terecht te hoeven staan voor een ander dan zijn ordinarisgerecht. Vooral de steden hielden aanvankelijk streng vast aan dit recht ten behoeve van de poorters, die in wereldlijke zaken derhalve alleen door het stadsgerecht berecht konden worden. Thans ligt het beginsel dat niemand tegen zijn wil kan worden afgetrokken van de rechter die de wet hem toekent, nog verankerd in art. 170 lid i Ned. GW en art. 8 Belg. GW. Het grondrecht heeft een enkele maal in de jurisprudentie een rol gespeeld in verband met (de verbindendheid van) collectieve arbeidsovereenkomsten. ius dispositivum, middeleeuwse aanduiding van het regelend recht, d.w.z. die van staatswege gestelde of erkende rechtsnormen, van welke individuele burgers wel bij eenof meerzijdige rechtshandeling kunnen afwijken.
ius evocationis, het recht van -»-overdaging. ius gentium, het recht van Romeinse origine, gelijkelijk geldend voor Romeinse burgers en vreemdelingen. In deze zin gebruikt als het pendantbegrip van ius civile (zie hiervoor). In laatmiddeleeuwse bronnen en vooral sedert Hugo de Groot meestal gebruikt in de zin van volkenrecht. ius honorarium, het recht voortvloeiend uit de edicten (>edictum) van de juridische magistraten, in het bijzonder de -»-pretor en de -»-aediles. Het is het pendantbegrip van ius civile.
ius naturale, in Romeinse bronnen gebruikt ter aanduiding van een recht dat gemeen is aan alle levende wezens, soms ook als synoniem van ius gentium; onder christelijke invloed ook gebruikt in de zin van: normen die overal op gelijke wijze en onveranderlijk voorkomen (-»-natuurrecht). ius postliminii, het rechtsbeginsel volgens hetwelk vroegere rechten herleven, zodra de buitengewone omstandigheden (krijgsgevangenschap, vijandelijke bezetting) die de uitoefening ervan tijdelijk onmogelijk maakten, ophouden. In het oude Rome herkreeg de burger die uit vreemde krijgsgevangenschap (slavernij) terugkeerde, het volle genot van al zijn vroegere rechten.
ius primae noctis (het recht op de eerste nacht), volgens de overlevering in de middeleeuwen het recht van de heer om in de eerste huwelijksnacht van zijn vrouwelijke horigen de bruidegom te vervangen. Horigen hadden voor het aangaan van een huwelijk meestal de toestemming van hun heer nodig waarvoor zij een gering bedrag betaalden. Hieruit ontstond later de legende, dat de heer oorspronkelijk recht had op de bruidsnacht van zijn horigen die in het huwelijk traden; latere schrijvers duiden dit aan als het ius primae noctis. ius publicuis, publiek recht, het van staatswege gestelde, voor een ieder verbindende recht; ook wel het recht betrekking hebbende op de staat en zijn organen.
ius sanguinis (het recht van het bloed), in de middeleeuwen het beginsel dat een persoon onderworpen blijft aan het recht van de volksstam waartoe zijn ouders behoorden. Tegenover het ius sanguinis staat het ius soli (het recht van de bodem); dit beginsel houdt de persoon aan het recht van zijn geboorteplaats, ongeacht zijn eventuele afstamming uit ouders die tot een elders gevestigde volksstam behoren. In het Ned. nationaliteitsrecht staat het ius sanguinis voorop, aangevuld met het ius soli. In Engeland daarentegen domineert het ius soli: geboorte op Engels grondgebied verschaft de hoedanigheid van Brits onderdaan.
ius talionis (het recht van wedervergelding), het beginsel van oog om oog en tand om tand (Ex.21,23), dat zowel het Mozaïsche als, binnen zeer enge grenzen, het archaïsche Romeinse recht aanvaardde. Zie bloedwraak.
ius utrumque, aanduiding in de middeleeuwen van het ius civile (wereldlijk recht) en het ius canonicum (kerkelijk recht; canoniek recht); beide leidden formeel een gescheiden bestaan, maar raakten in de late middeleeuwen steeds meer met elkaar verweven.