Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

dictator (diktator)

betekenis & definitie

dicta'tor (diktator), [Lat. dictare, bevelen], m. (-s),

1. in het oude Rome opperste gezagvoerder in buitengewone omstandigheden die voor een bepaalde tijd en voor een bepaalde taak de onbeperkte macht, ook over leven en dood, verkreeg;
2. (moderne geschiedenis) onbeperkt, niet-vorstelijk gezaghebber, m.n. hij die zich tot heerser over een volk heeft opgeworpen.

Oudheid. De senaat besloot tot het kiezen van een dictator en droeg aan een van de beide consuls op om de naar zijn inzicht meest geschikte persoon te benoemen. De titel van deze magistraat was oorspronkelijk magister populi; hij koos een assistent, die nog in later tijd magister equitum heette. Van de dictator werd verwacht, dat hij zo snel mogelijk de staat uit het gevaar redde en daarna eigener beweging zijn macht neerlegde; in later tijd was zijn ambtsduur beperkt tot zes maanden. Behalve oorlogvoering konden aan een dictator ook het houden van verkiezingen en sacrale handelingen opgedragen worden. Ten teken van zijn imperium summum gingen hem 24 lictoren voor, die ook in de stad hun roeden (fasces) met bijl droegen, als symbool van de macht over leven en dood.

De overige magistraten legden hun ambt niet neer, maar handelden in overeenstemming met de dictator. Daar de dictator niet buiten Italië mocht gaan, werd hij na de verovering van Italië overbodig. In 202 v.C. werd de laatste benoemd. Sulla en Caesar trachtten de door hen geüsurpeerde dictatuur dienstbaar te maken aan hun machtsstreven; Sulla door zich als dictator een nagenoeg ongelimiteerde opdracht (rei publicae constituendae) te doen geven, Caesar door de dictatuur in een jaarambt te wijzigen.

Li TT. U.Wilcken, Zur Entwicklung der röm. Diktatur (1940); L.F.Janssen, Abdicatio. Nieuwe onderzoekingen over de dictatuur (1960). Moderne geschiedenis. Vanaf de latere Romeinse tijd kwamen dictators, in tegenstelling tot die in het oude Rome, illegitiem aan de macht. In de periode tussen de oudheid en de 20e eeuw waren bekende dictators O.

Cromwell in Engeland en Napoleon I en Napoleon III in Frankrijk. Dat de eerste de koninklijke waardigheid kreeg aangeboden en de twee laatsten keizer werden, wijst erop dat in de pre-moderne Europese geschiedenis de neiging bestond het dictatorschap om te zetten in monarchale legitimiteit. Ook in de 20e eeuw bestond deze neiging nog bij o.a. de Spaanse dictator Franco. In het algemeen waren er echter bij de 20e-eeuwse dictatuur sociaal-structurele en ideologische belemmeringen ten aanzien van de omzetting van de persoonlijke dictatuur in de monarchie.

Met de term dictatorschap worden in de 20e-eeuwse geschiedenis de regeringen aangeduid van enkele politici die in hun land een min of meer relatieve alleenheerschappij uitoefenden. Onder hen zorgde Mussolini in Italië voor enige symbolische continuïteit ten aanzien van de Romeinse dictatuur (zie fascisme). Daar echter in de contemporaine geschiedenis het politieke stelsel van de dictatuur prevaleert boven de individuele machtsuitoefening van de dictator (hoewel beiden niet los van elkaar gezien kunnen worden), wordt de moderne dictatuur behandeld onder dictatuur.

< >