m. (cumuli), afk. Cu, stapelwolk die bestaat uit afzonderlijke, in het algemeen compacte wolken, met scherpe omtrekken die zich verticaal ontwikkelen in de vorm van oprijzende koppen, koepels of torens.
Het opbollende bovenste deel lijkt vaak op een bloemkool. De door de zon beschenen delen zijn meestal schitterend wit; de onderkant is tamelijk donker en vrijwel horizontaal. Cumuli dragen soms aan de top een lichte, witte, diffuse, min of meer lensvormige sluier, die aan de rand een zacht gestreepte of schilferachtige structuur vertoont (pileus of kapje). Deze sluier ziet er van opzij gezien als een boog uit; hij kan verschillende koepels van een cumulus bedekken. Soms doorboort een zich ontwikkelende cumuluskoepel een of meer kapjes. Er komen ook cumuli voor, die aan flarden gescheurd lijken en die voortdurend van vorm veranderen.
Deze worden cumulus fractus genoemd. Echte cumuli ontstaan door convectie. Ze vormen de toppen van luchtmassa’s, die zijn omhooggestegen na aan het aardoppervlak te zijn verwarmd en waarin de waterdamp is gecondenseerd. De cumulus bestaat dan ook voornamelijk uit waterdruppels die onderkoeld zijn wanneer de top van de wolk tot boven het 0°-niveau reikt. Cumuli geven gewoonlijk geen regen. Slechts in enkele gevallen, wanneer de cumulus grote verticale afmetingen heeft gekregen, kan er een (meestal lichte) regenbui uit vallen. In cumuli komen gewoonlijk verticale snelheden voor van 1-5 m, soms zelfs nog grotere, thermiek.