Ned. drukker (?), 15e eeuw Haarlem. Coster, van wie geen levensbijzonderheden bekend zijn, is volgens een bepaalde traditie de man die de boekdrukkunst (d.i. het drukken met losse letters) vóór Johannes→Gutenberg zou hebben uitgevonden (in 1423 of 1440).
Er bestaat geen enkel document uit Costers tijd over deze aanspraak. In 1499 verhaalde de zgn. Keulse Kroniek dat een Hollandse primitieve manier van drukken het voorbeeld voor Gutenberg geweest was. In 1561 vermeldde D.V.Coornhert in dit verband voor het eerst de plaats Haarlem. De naam van Coster komt het eerst voor in 1588 in Batavia van Hadrianus Junius, die het verhaal vertelde van de uitvinding en van de diefstal van drukkersgereedschap door Costers knecht Johannes Faust, die het naar Mainz bracht. In 1628 trachtte P.Scriverius in zijn Laure-crans voor Laurens Koster op grond van deze gegevens Costers aanspraak te bewijzen.
In de hierop volgende Coster-Gutenberg-strijd speelden nationalistische gevoelens een niet te verwaarlozen rol. In 1868 verbond de Ned. typenkundige J.W. Holtrop het Coster-verhaal van Junius en Scriverius nog met een aantal bewaarde drukwerken die, naar men ook thans nog aanneemt, tot de oudste produkten van de boekdrukkunst in Nederland gerekend moeten worden, maar die geen gegevens over drukker, plaats of datum vermelden (ca.1470 te dateren). Deze drukwerken werden dan ook costeriana genoemd, maar nadat de Engelse typenkundige H. Bradshaw in 1871 deze drukwerken, die immers zelf geen enkele relatie met Coster vertonen, van het Coster-verhaal had losgemaakt, spreekt men over deze drukken met de term →prototypografie. Men moet op grond van de thans beschikbare kennis wel aannemen dat Gutenberg in het westen de boekdrukkunst heeft uitgevonden.
LITT. R.Fruin, Mainz of Haarlem? (in: Verspreide geschriften I, 1900); G.Zedler, Von Coster zu Gutenberg (1921); D .C.McMurtrie, Over de uitvinding van de boekdrukkunst (1940); J.D.McMurtrie, The invention of printing (1942; bibl.); J.Poortenaar, Coster - niet Gutenberg (1947); B.Kruitwagen (in: Het Boek 29, 1948); L.Hellinga en W.Hellinga (in: Der gegenwartige Stand der GutenbergForschung, red. H.Widman, 1972).