Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Coster, dirk

betekenis & definitie

Ned. schrijver, *7.7.1887 Delft, ♰ 8. 10.1956 Delft. Coster was eerst journalist, maar maakte later naam als criticus-essayist door een uitvoerige polemiek met W.Kloos over Werk en wezen der critiek (1912) als reactie op het estheticisme van de Tachtigers.

In de eerste helft van de jaren twintig verwierf hij zich een leidende positie in de letterkunde door de oprichting, met J→Havelaar, van De Stem (1920), door zijn publikaties en door de bloemlezingen De Ned. poëzie in 100 verzen (1927) en Nieuwe geluiden (1924, 41), waarin de poëzie van de jongere generatie aan een breed publiek werd gepresenteerd. Maar al in het midden van de jaren twintig verwierp diezelfde jongere generatie de kritische uitgangspunten van zijn levensen litteratuurbeschouwing, zijn vage ethisch-humanitaire houding en zijn overdreven stijl. Deze kritiek culmineerde in Du Perrons moordende analyse van zijn werk (Uren met D.Coster, 1932, in Forum), waarna Costers rol in de letterkunde bleek uitgespeeld. Werken: Marginalia (1919), Dostojewski, een essay (1920), Verzameld proza (2 dln. 1925—27). Uitgave: Brieven (door H.de Beaufort, 1961). LITT. G.Bruning, Nagelaten werk (1927); A.Donker, Terzake (1932); T.de Vries, Meesters en vrienden (1962).

< >