(bezocht, heeft bezocht),
1. (iets) gaan zien of horen, zich voor een poos erheen begeven: vreemde landen bezoeken; een museum bezoeken; m.n. geregeld ergens heen gaan met een bepaald doel: een school bezoeken, er leerling zijn; concerten bezoeken;
2. iemand bezoeken, naar zijn huis gaan om hem te zien, te spreken, naar zijn welstand te informeren enz., ook ambtshalve: onze reiziger hoopt u de volgende week te bezoeken; de dokter moest nog vele patiënten bezoeken; de kermis bezoeken; het toilet bezoeken, gebruik maken van;
3. beproeven, treffen: door het ongeluk bezocht; de oorlogsramp die ons bezocht.