Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2019

Arbeidsbelasting

betekenis & definitie

v., de eisen die door een taak en door omgevingsfactoren aan iemand gesteld worden.

Men spreekt over uitwendige belasting, wat een (zo mogelijk kwantitatieve) beschrijving inhoudt van de eisen gesteld door taak en door omgevingsfactoren, dus van de ‘zwaarte’ van het werk, b.v. in aantal produkten per tijd, afgelegde weg per tijd, snelheid, geluids-, verlichtingsniveau, luchtverontreiniging. Deze roept in de mens functionele reacties op: fysiologische belasting, uit te drukken in grootheden als polsfrequentie, zuurstofverbruik, transpiratie, lichaamstemperatuur, gedrag, stofwisselingsveranderingen, uitscheiding van en reactie op toxische stoffen. Het organisme bezit een zekere belastbaarheid (= capaciteit), representerend het vermogen om met behoud van reversibiliteit op een belasting (= eis) adequaat te kunnen reageren. Belastingsgraad, quotiënt van belasting en belastbaarheid, geeft aan de mate waarin de in het organisme aanwezige reservecapaciteit in beslag genomen wordt. Genoemde termen maken in principe een kwalitatieve en kwantitatieve beschrijving van de taak en de arbeidsomstandigheden enerzijds en van de menselijke reacties hierop anderzijds, mogelijk. De uitwendige belasting kan onderscheiden worden naar: eisen tot lichamelijke inspanning, tot geestelijke inspanning (m.n. informatieverwerking), door sociaal-psychologische, fysische (geluid, verlichting, klimaat, radioactiviteit enz.), chemische (voeding, toxische stoffen enz.) en bacteriologisch-virologische factoren (infecties).

De zwaarte van het werk dient in principe steeds naar al deze aspecten afgewogen te worden. De mens reageert op deze vormen van belasting met veranderingen van ademhaling, bloedsomloop, stofwisseling, temperatuur, gedrag enz.

Toepassing.

Voorgaande indeling, die naar behoefte verdere specificering toelaat, is toepasbaar zowel op de arbeid in industrie, diensten verlenende sector, landbouw, administratie, alsook op vrijetijdsbesteding, sport enz. Tussen de ‘taken’ en de omgevingsfactoren in deze verschillende sectoren van het leefpatroon bestaan geen principiële verschillen, hoogstens van kwaliteit en kwantiteit, voorzover het gaat om het afwegen van belasting tegen belastbaarheid. De belasting voor individu of groep dient dan ook steeds in de gehele context van het levenspatroon bekeken te worden, waardoor een eventuele mogelijkheid van compensatie of van extra belasting beter naar voren komt. De vormgeving van b.v. industriële arbeid wordt dus mede bepaald door die van de vrije tijd. Zo krijgt actieve sportbeoefening in de technisch hoog ontwikkelde maatschappij een geheel andere betekenis dan in een wereld waarin de loonarbeid reeds veel lichamelijke inspanning vergt.

Bovendien moet het effect vooral ook gezien worden in het licht van de tijdsfactor: ook de invloed van arbeidsresp. leefpatroon op de lange duur dient mede bepalend te zijn voor vormgeving van beroepstaak en -omgeving. Het organisme stelt zich in op de mate van belasting die de maatschappij aan de mens oplegt, zodat de ‘trainingstoestand’ het leefpatroon reflecteert (-»-adaptatie). Er is een bepaalde hoeveelheid prikkels (‘onderhoudsdosis’, kwalitatief én kwantitatief bepaald) nodig om de trainingstoestand en dus ook de belastbaarheid op peil te houden. De vormgeving van beroepsarbeid en van vrijetijdsbesteding moet dus afgestemd zijn op deze noodzakelijke onderhoudsdosis.

Enkele voorbeelden mogen het voorgaande verduidelijken. Er zijn aanwijzingen dat langdurig verminderde lichamelijke inspanning, kenmerk van huidige technologische ontwikkeling, voorbeschikt tot een verhoogde kans op ontstaan van ziekten van hart en vaten. Indien beroepsarbeid niet meer de onderhoudsdosis voor fysieke inspanning levert, zal compensatie in actieve sportbeoefening gevonden moeten worden. In de beroepsarbeid worden enerzijds hogere eisen gesteld aan de geestelijke verwerking van prikkels (veel beslissingen per tijdseenheid, concentratie van beslissingen tot een relatief klein aantal personen, versnelling van de communicatie, snelverkeer); anderzijds ontstaan arbeidsvormen waarbij de ‘bewaking’ op de voorgrond treedt: langdurig moet gelet worden op het niet frequent voorkomen van prikkels (controle van produkt, schakelbordwachters, autoverkeer op rechte brede weg). Dit zijn ‘vigilantietaken’ waarbij zeldzame prikkels niet een voldoende onderhoudsdosis geven, met als gevolg verslapping van aandacht, maken van fouten.

Hetzelfde geldt ook voor intermenselijke verhoudingen: te veel contacten naast eenzaamheid, of voor geluid: te veel lawaai naast te grote stilte. De vormgeving van het leefpatroon (in en buiten beroep) dient niet te streven naar een zo klein mogelijk aantal prikkels, maar naar ‘optimalisering’, dus naar het gewenste niveau uit oogpunt van onderhouden van trainingstoestand en activatieniveau (-»-ergonomie). Dus zowel ‘over’als ‘onderbelasting’ is ongewenst. Compensatie kan soms plaatsvinden via vrije tijd en activiteit, tenzij de beroepsarbeid hiervoor geen tijd overlaat.

Deze noodzaak van onderhoudsdosis geldt niet voor die omgevingsfactoren die niet noodzakelijk zijn voor handhaving van de belastbaarheid: m.n. luchtverontreiniging binnen en buiten de industrie; hier moet de vormgeving streven naar een zo gering mogelijke aanwezigheid (zie hygiëne). Men kan voor de verschillende sectoren van taak en omgeving, binnen én buiten de industrie, maximaal aanvaardbare belastingswaarden vaststellen, die de grenzen aangeven waarbuiten de eisen, gesteld door het vermogen van individu of groep, (eventueel op den duur) te ver zullen gaan: aanvaardbare waarden voor luchtverontreiniging, geluidsniveaus, klimaat, lichamelijke inspanning, dragen van verantwoordelijkheid enz. Deze grenswaarden zijn betrokken op de belastbaarheid, die b.v. bij veroudering afneemt, vooral als het leefpatroon niet zorgt voor voldoende gevarieerde belasting. Eisen gesteld door de technologie vooral ten aanzien van informatieverwerking en kortcyclische arbeid leiden ertoe dat voor ouderen de plaatsbaarheid een toenemend probleem gaat vormen. [prof.dr.R.L.Zielhuis]

LITT. CARGO-TNO, Fysiologische methoden voor het vaststellen van belasting en belastbaarheid (1965); P.A.van Wely en P.J.Willems, Mens en werk (1966).

< >