Z.O.N.-Amerika; 1,5-2 m.
Synoniem: Rh. punctátum SMALL non ANDR..
Gedrongen groeiende struik, met eerst behaarde, later geheel kale bruin-rode of bruin-groene twijgen.
Bladeren 8-12 cm lang, elliptisch, met grootste breedte boven het midden en kort toegespitste top, bovenzijde iets glanzend groen, kaal, onderzijde soms blauw-groen en spaarzaam beschubd. Bloeit in Mei-Juni met rose tot rose-rode bloemen in 4-9-bloemige dichte eindstandige tuilen; kelkbladen eivormig, beschubd; bloemkroon 3-4 cm in diameter, trechtervormig, aan de buitenzijde spaarzaam beschubd;
meeldraden vóór de bloemkroon uitstekend, aan de basis viltig behaard; stijl kaal, korter dan meeldraden.
