O.N.-Amerika; 3 m.
Evenals voorgaande soort opgaand groeiend met dunne, soms tot doornen vergroeide zijtakjes; bladsteel ruim 1 cm lang, bruin-rood; bladeren 4-8 cm lang, 16-30 mm breed, elliptisch, naar beide zijden toegespitst, rand ongelijk zwak gezaagd, aan de bladvoet gaaf, bovenzijde lichtgroen, aan beide zijden kaal. Bloeit April-Mei met lichtgele bloemen in zittende of zeer kort gesteelde hoofdjes aan vorig jaar gevormde takken; bloemen met 4, soms 6 meeldraden met gele helmhokjes; vruchten rood gekleurd, ongeveer 1 cm lang, naar beide zijden puntig toelopend.