Struiken, laag blijvend of hoog opgroeiend met holle twijgen, meestal bruin of rood-bruin gekleurd en afschilferend; knoppen 2tot meerschubbig. Twijgen, onderzijde der bladeren en kelkbladen sterharig;
bladeren zomergroen, overstaand, kort gesteeld, gezaagd; bloemen zelden alleenstaand, meestal in gedrongen (soms armbloemige) trossen of in pluimen aan zijtwijgen; kelk 5-spletig; 5 kroonbladen, wit tot rood getint; 10 meeldraden; 3-5 stijlen; doosvrucht 3-5-hokkig met vele kleine zaden.
Van het geslacht Deútzia zijn ongeveer 50 soorten bekend, meest alle afkomstig van O.-Azië en de Himalaya, slechts enkele van Mexico. Voor het gebruik in parken en tuinen en de wijze van vermeerderen gelden dezelfde opmerkingen als bij het geslacht Philadélphus.
I. Kroonbladen valvaat (klepsgewijze) in de knop . . . . Sectie Eudeútzia a. bloemen in pluimen of pluimvormige tuilen;
zelden 1-3 bijeen.
1. bloemen in pluimvormige tuilen; kelkbladen smal, korter dan de kelkbuis; helmdraden getand of priemvormig . . . . Groep Latisépalae 2. bloemen in tuilen; kelkbladen breed, min of meer driehoekig; helmdraden meestal groot getand . . . . Groep Cymósae 3. bloemen in tuilen; kelkbladen smal, zo lang als of langer dan de kelkbuis; helmdraden altijd getand . . . . Groep Stenosépalae 4.
5.
6.
b. bloemen meestal 1-3 bijeen.
4. bloemen aan korte zijtwijgen; kelkbladen smal lancetvormig; helmdraden met lange gekromde tanden . . . . Groep Grandiflórae II. Kroonbladen imbricaat (dakpansgewijze) in de knop; helmdraden priemvormig of getand . . . Sectie Mesodeútzia