Vijfstijlige meidoorn Z.O.-Europa, Kaukasus, Perzië; 6m.
Synoniem: C.melanocárpa BIEB..
Twijgen eerst behaard, later kaal, grijs-bruin, met glanzend bruine eironde knoppen; doornen tot 1 cm lang, doch zeer zelden voorkomend. Bladstelen 1,5-4 cm lang, kaal; bladeren 3,5-7 cm lang, 3- 6,5 cm breed, eivormig, 3-7-lobbig, bladvoet wigvormig toelopend, lobben gaaf, aan de top groot ongelijk gezaagd, de laagst geplaatste iets over de helft van het blad ingesneden, bij het uitlopen aan beide zijden behaard, later bovenzijde kaal, matglanzend donkergroen, onderzijde zeer kort blijvend behaard, soms bijna kaal wordend.
Bloeit Mei-Juni in grijsviltige tot 6 cm brede tuilen;
bloemen 12-15 mm in diameter; meeldraden 20, met rosé helmknoppen; vrucht ruim 1 cm lang, zwart-rood met stevig vruchtvlees, lang ovaal, met 4- 5 stenen.
C.p.var.oliveriána REHD. komt gewoonlijk onder de soortnaam voor; bladeren aan beide zijden blijvend behaard; vrucht iets kleiner.
Soort en variëteit zijn als parkboom zeer aan te bevelen ; hoewel in de bloeitijd niet zo opvallend, vormen zij toch mooie bomen met in de nazomer tot goudgeel verkleurende bladeren.