Japan; 4-6 m.
Synoniem: A. japónicurn var. sieboldiánum FRANCH. et SAV., A. palmátum var. kaempféri HORT..
In Japan een kleine boom, bij ons een zeer zelden voorkomende, kleine struik met grijsbruine takken en dunne, aan de top dicht behaarde, jonge twijgen.
Bladstelen roodbruin, 3-7 cm lang, eerst zacht behaard, later kaal; bladeren gelijken het meest op die van A. japónicum, 4-7 cm lang, 5-10 cm breed, cirkelrond met 7-9 regelmatig geplaatste, tot op 1 van het blad ingesneden, scherp gezaagde lobben met stompe of een weinig afgeronde top, bladvoet bijna vlak of zwak hartvormig. Bij het uitlopen zijn de bladeren bruin-rood getint, later bovenzijde iets glanzend heldergroen, kaal, onderzijde lichtgroen en langs de nerven en bij de bladvoet blijvend behaard. Bloeit na de bladontwikkeling met lichtgele bloemen in eerst opstaande, later meer overhangende tuilen; vrucht klein, iets behaard, vleugels onder een stompe hoek afstaand.
Deze soort verlangt een zeer beschutte standplaats;
jonge planten moeten in de winter worden beschermd.
Men kan deze soort vermenigvuldigen door zaad, van afleggers of door veredelen op A. palmátum.