(Sanskriet). Het woord komt van een Sanskrietwortel mā en betekent “meten”; figuurlijk gebruikt heeft het ook de betekenis gekregen van “teweegbrengen”, “vormen”, en vandaar “beperken”.
Er bestaat ook een Engels woord mete dat “uitmeten” betekent, van dezelfde Indo-Europese wortel. In het Angelsaksisch komt het voor met de wortel met, in het Grieks met med en in het Latijn eveneens met dezelfde vorm.Eeuwen geleden betekende Māyā in de prachtige Brāhmaanse filosofie iets heel anders dan wat er nu gewoonlijk onder wordt verstaan. Als een technische term heeft Māyā de betekenis gekregen van door het menselijk verstand gevormde denkbeelden die aan innerlijke en uiterlijke indrukken zijn ontleend, vandaar het illusoire aspect van de gedachten van de mens, als hij het leven en zijn omgeving overdenkt en probeert te verklaren; en daarvan is de betekenis afgeleid van “illusie”, die het woord technisch heeft. Het betekent niet dat de uiterlijke wereld niet bestaat; als dat zo was kon ze natuurlijk niet illusoir zijn. Ze bestaat wel, maar is niet. Ze wordt “uitgemeten” of “is beperkt”, of is voor de menselijke geest als een zinsbegoocheling. Met andere woorden, we zien het beeld of de beelden die ons verstand en onze zinnen aan het innerlijk leven en oog kenbaar maken, niet helder en duidelijk en in hun realiteit.
De bekende voorstellingen van Māyā in de Vedānta, die de hoogste vorm is waarin de Brāhmaanse leringen zijn vervat en die in vele opzichten onze eigen lering zo nabijkomt, zijn de volgende: Een man ziet in de avond een gekronkeld stuk touw op de grond liggen, hij springt opzij, omdat hij denkt dat het een slang is. Er is wel een touw, maar geen slang. Het tweede voorbeeld wordt de “horens van de haas” genoemd. Het dier dat haas heet heeft geen horens, maar wanneer men het ’s avonds ziet, schijnen zijn lange oren uit zijn kop naar voren te steken en wel zo dat het zelfs voor het geoefende oog lijkt op een dier met horens. De haas heeft geen horens, maar er ontstaat in de geest het bedrieglijke geloof, dat er daar een dier met horens is.
Dat is de betekenis van Māyā: niet dat iets wat we zien niet bestaat, maar dat we worden verblind en dat onze geest wordt misleid door onze eigen gedachten en onze eigen onvolkomenheden, en dat we nog niet beschikken over de werkelijke verklaring en betekenis van de wereld of van het heelal om ons heen. Door innerlijk op te klimmen, door op te stijgen, door innerlijke aspiratie en verheffing van de ziel, kunnen we opwaarts of liever binnenwaarts reiken naar dat gebied waar de Waarheid in haar volheid aanwezig is.
H.P. Blavatsky zegt in §XV van het eerste deel van De Geheime Leer:
“De Esoterische filosofie, die een objectief Idealisme onderwijst — ofschoon ze het objectieve Heelal en alles wat dit bevat als Maya, als tijdelijke illusie, beschouwt — maakt een praktisch onderscheid tussen collectieve illusie, Mahamaya, vanuit zuiver metafysisch standpunt, en de objectieve relaties daarin tussen verschillende bewuste Ego’s zolang deze illusie duurt.”
De lering is dat Māyā aldus wordt opgeroepen door de werking van Mūlaprakriti of wortelnatuur, het beginsel dat de tegenhanger is van die andere lijn van co-actief bewustzijn die we Parabrahman noemen. De openbaring werkt vanaf het ogenblik dat ze begint dualistisch, dat wil zeggen, dat zich in alles in de natuur, van dat punt af, paren van tegenstellingen voordoen, zoals lang en kort, hoog en laag, dag en nacht, goed en kwaad, bewustzijn en niet-bewustzijn, enz., en dat al deze dingen in wezen māyavisch of illusoir zijn — werkelijk zolang ze bestaan, maar hun bestaan is niet eeuwig. Door deze paren van tegenstellingen leert de zelfbewuste ziel de Waarheid. Tot besluit kan worden gezegd dat we Māyā op een andere en zeer juiste wijze kunnen zien, en wel in de zin van “begrenzing”, “beperking”, en dus het onvolmaakt kennen en herkennen van de werkelijkheid. Het onvolmaakte verstand ziet geen volmaakte waarheid. Het werkt onder een zinsbegoocheling die met zijn eigen onvolkomenheden overeenkomt, onder een māyā, een beperking. Magische praktijken worden in de oude Hindoese boeken dikwijls Māyā genoemd.