Stuiver, m. (-s), (oudt.) zekere munt (= 8 duiten of 16 penningen, thans = 5 cent nederl.); (fig.) een mooije - geld, een aanzienlijk sommetje.
*-BRIEF, m. (...ven), schuldbrief met inbegrip der rente.
*-GELD, o. (-en), korting van een stuiver per gulden of vijf ten honderd; bedrag van dergelijke korting.
*-KRUID, o. gmv. zek. gewas.
*-TJE, (B. -N), o. (-s), kleine stuiver; een gouden -, (oudt. = ƒ5 ongev.); (fig) een mooi - garen, een sommetje besparen; - wisselen, zek. kinderspel waarbij de een de plaats van den ander zoekt te krijgen.