Wat is de betekenis van Stuiver?

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Stuiver

m. (-s), 1. iem. die veel stof maakt; 2. (plantk.) mannelijke plant van een tweehuizige windbestuiver, b.v. spinazie.

2025-07-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

stuiver

stuiver - Zelfstandignaamwoord 1. (numismatiek) een muntstuk van vijf cent (f 0,05), een twintigste van een gulden Daar heb ik wel een paar stuivers voor over.

2025-07-23
Familienamen

Leendert Brouwer (2017)

Stuiver

1. In verband met een toponiem dat aan het muntstuk stuiver is ontleend; her en der zijn (tol)huizen, herbergen, bruggen bekend die De Laatste Stuiver worden genoemd. 2. Variant van Stover: de exploitant van een stoof, zoals een badstoof/badhuis of een droogoven voor het bakken van klei.

2025-07-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

stuiver

stuiver - zelfstandig naamwoord uitspraak: stui-ver 1. munt van vijf cent ♢ twee stuivers zijn hetzelfde waard als een dubbeltje Zelfstandig naamwoord: stui-ver de stuiver de stuivers...

2025-07-23
Nieuwe encyclopedie van Fryslân

Meindert Schroor PhH (2016)

Stuiver

Sinds het tweede kwart van de 15e eeuw in gebruik gekomen benaming voor de dubbele groot of plak. Bij de monetaire unificatie van 1433 (& Pond onder 2) werd de stuiver de basismunt van de Bourgondische Nederlanden waarin de waarde van alle munten werd uitgedrukt: 1 gulden = 20 stuiver van 16 penning Hollands of 48 mijt Vlaams. Daarmee was de stuive...

2025-07-23
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

stuiver

Het woord stuiver, schrijft het WNT, schijnt het eerst in de 15de eeuw hier te lande gebezigd te zijn, en is in de volgende eeuwen in vele muntverordeningen gebruikt, totdat het in de Wet van 28 september 1816 vervangen werd door ‘stuk van een twintigste gulden, of van vijf cents’; men bleef echter spreken van stuiver (weg...

2025-07-23
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Stuiver

Het is waarschijnlijk dat het woord stuiver lid is van een woordfamilie, waartoe ook stobbe: boomstronk behoort. De eigenlijke betekenis is dan: afgesneden stuk. Dat wordt aannemelijker, wanneer men bedenkt dat oordje (in: hij heeft zijn laatste oordje versnoept) ook betekent: hoek, deel van een grotere munt. Het woord stuiver komt reeds in de 15e...

2025-07-23
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

stuiver

(de, -s), (thans) 1. munt ter waarde van een twintigste (Surinaams) gulden. 2. bedrag ter waarde van deze munt.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Stuiver

s., stûr, stuorke (it); halve —, healstûr, botsen; ter waarde van één —, stuortsk.