Stuiver
m. (-s), 1. iem. die veel stof maakt; 2. (plantk.) mannelijke plant van een tweehuizige windbestuiver, b.v. spinazie.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-s), 1. iem. die veel stof maakt; 2. (plantk.) mannelijke plant van een tweehuizige windbestuiver, b.v. spinazie.
Wiktionary (2019)
stuiver - Zelfstandignaamwoord 1. (numismatiek) een muntstuk van vijf cent (f 0,05), een twintigste van een gulden ♢ Daar heb ik wel een paar stuivers voor over.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Leendert Brouwer (2017)
1. In verband met een toponiem dat aan het muntstuk stuiver is ontleend; her en der zijn (tol)huizen, herbergen, bruggen bekend die De Laatste Stuiver worden genoemd. 2. Variant van Stover: de exploitant van een stoof, zoals een badstoof/badhuis of een droogoven voor het bakken van klei.
Muiswerk Educatief (2017)
stuiver - zelfstandig naamwoord uitspraak: stui-ver 1. munt van vijf cent ♢ twee stuivers zijn hetzelfde waard als een dubbeltje Zelfstandig naamwoord: stui-ver de stuiver de stuivers...
Meindert Schroor PhH (2016)
Sinds het tweede kwart van de 15e eeuw in gebruik gekomen benaming voor de dubbele groot of plak. Bij de monetaire unificatie van 1433 (& Pond onder 2) werd de stuiver de basismunt van de Bourgondische Nederlanden waarin de waarde van alle munten werd uitgedrukt: 1 gulden = 20 stuiver van 16 penning Hollands of 48 mijt Vlaams. Daarmee was de stuive...
Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)
Het woord stuiver, schrijft het WNT, schijnt het eerst in de 15de eeuw hier te lande gebezigd te zijn, en is in de volgende eeuwen in vele muntverordeningen gebruikt, totdat het in de Wet van 28 september 1816 vervangen werd door ‘stuk van een twintigste gulden, of van vijf cents’; men bleef echter spreken van stuiver (weg...
Dr. E. Schröder (1980)
Het is waarschijnlijk dat het woord stuiver lid is van een woordfamilie, waartoe ook stobbe: boomstronk behoort. De eigenlijke betekenis is dan: afgesneden stuk. Dat wordt aannemelijker, wanneer men bedenkt dat oordje (in: hij heeft zijn laatste oordje versnoept) ook betekent: hoek, deel van een grotere munt. Het woord stuiver komt reeds in de 15e...
J. van Donselaar (1936)
(de, -s), (thans) 1. munt ter waarde van een twintigste (Surinaams) gulden. 2. bedrag ter waarde van deze munt.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: