Gezeg, o. gmv. gepraat; daarover valt veel -s, er wordt veel over gesproken; zie ook GEZEGDE.
*-D, dw. zie ZEGGEN. -, bn. bovengenoemd, bovenvermeld, bedoeld.
*-DE, o. wat gezegd is; uitdrukking; (taalk.) de hoedanigheid aanduidende.
*-GELIJK, bn. (-er, -st), volgzaam, inschikkelijk.
*-GELIJKHEID, v. gmv.
*-GEN, ow. zich laten -, naar raad -, naar goede woorden luisteren; zich aten overtuigen.