Wat is de betekenis van Gezeg?

2025-07-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gezeg

o. (Z.-N. gezegde, gebabbel).

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gezeg

GEZEG, o. (w. g.) gepraat: daarover valt veel gezegs, er wordt veel over gesproken; — (Zuidn.) dat is een aardig gezeg, gezegde.

2025-07-23
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Gezeg

Gezeg, o. gmv. gepraat; daarover valt veel -s, er wordt veel over gesproken; zie ook GEZEGDE. *-D, dw. zie ZEGGEN. -, bn. bovengenoemd, bovenvermeld, bedoeld. *-DE, o. wat gezegd is; uitdrukking; (taalk.) de hoedanigheid aanduidende. *-GELIJK, bn. (-er, -st), volgzaam, inschikkelijk. *-GELIJKHEID, v. gmv. *-GEN, ow. zich laten -, naar raad -, n...