Levendbarend; nakomelingen ter wereld brengend met voltooide embryonale en foetale ontwikkeling
Vivipaar wordt gesteld tegenover ovipaar (eierleggend) en ovovivipaar (levendbarend door middel van eieren die in het lichaam van de moeder uitgebroed worden). Het cruciale kenmerk van viviparie is dat het jong door de moeder in haar lichaam gevoed wordt met behulp van een placenta. Bij ovoviviparie wordt het ei weliswaar uitgebroed in de oviduct, maar zonder het verder te voeden.
Verreweg de meeste dieren zijn ovipaar, maar viviparie komt in verschillende evolutionaire lijnen voor. Het meest bekend is natuurlijk de levendbarendheid van placentale zoogdieren (Placentalia), maar de zoogdieren kennen ook een ovipare groep (Monotremata, o.a. vogelbekdieren). Bij hagedissen en vissen komt veel ovoviviparie voor, evenals bij verschillende groepen ongewervelden, o.a. mijten en insecten. Bekende eierlevendbare vissen zijn haaien, guppies en coelacanthen. Maar bij andere vissen komt echte viviparie voor (met een placenta) o.a. bij hamerhaaien.
Ongetwijfeld is viviparie binnen de gewervelde dieren meerdere malen ontstaan, uit een oorspronkelijk eierleggende voorouder. De cruciale verandering ligt in het corpus luteum en het hormoon progesteron. Door het corpus luteum niet te laten degenereren als er een bevruchting heeft plaatsgevonden blijft de productie van progesteron in stand. Daarmee wordt voorkomen dat het baarmoederslijmvlies, dat voor de ovulatie door oestradiol is klaargemaakt voor een innesteling, afgestoten wordt. Bij de mens gebeurt dit doordat de trophoblast van het embryo (het begin van de placenta) het hormoon humaan choriongonadotropine (hCG) produceert, dat werkt op het corpus luteum en de degradatie daarvan voorkomt. Het inzetten van steeds hetzelfde, al bestaande, moleculaire mechanisme maakte de herhaalde convergente evolutie van viviparie mogelijk.