Manteldieren; subfylum van de chordadieren, met in het adulte stadium veelal een sessiele, zeer afwijkende lichaamsvorm; zustergroep van de Vertebrata
Manteldieren of Tunicata omvatten drie klassen: Ascidiacea (zakpijpen), Thaliacea (salpen) en Larvacea (mantelvisjes). Deze drie groepen hebben gemeen dat ze beschikken over een “mantel” (tunica, vandaar de naam tunicaten); dit is een dunne maar stevige structuur die als een exoskelet om het lichaam ligt en door de epidermis gemaakt wordt. De tunica is opgebouwd uit cellulose, een unieke situatie die nergens anders in het dierenrijk voorkomt. Tunicaten beschikken over een functioneel cellulosesynthase; de genen voor cellulose-synthese zijn waarschijnlijk via een zeldzame horizontale genoverdracht (van prokaryoten naar dieren komt haast nooit voor) in het genoom beland. Een ander uniek kenmerk is het zeer hoge gehalte aan het element vanadium waarvoor speciale vanadiumbindende eiwitten, vanabines, gemaakt worden.
Ascidiacea vormen de grootste groep. Bekend van de Nederlandse kust is de zakpijp Ciona intestinalis, een dier dat zich solitair en als kolonie vasthecht aan harde oppervlaktes onder water, inclusief scheepswanden. Het volwassen dier (Engels: “sea squirt”) bestaat vrijwel geheel uit een kieuwkorf, de kenmerkende voorouderlijke structuur van Chordata; het leeft van filtratievoeding. De rest van het dier is bij de metamorfose verloren gegaan. De larve is echter vrijzwemmend en lijkt op Amphioxus en op Larvacea. De naam zakpijp is afgeleid van Pyrosoma, een kolonievormende soort, die eruitziet als een in het water zwevende lichtgevende kachelpijp waarvan de wand bestaat uit duizenden individuele diertjes.
Larvacea worden zo genoemd omdat ze binnen de Tunicata een larvale lichaamsvorm hebben (een geval van neotenie). Ze lijken op lancetvisjes en op de larven van zakpijpen. Een bekende vertegenwoordiger is Oikopleura.