Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 04-01-2020

Urbane evolutie

betekenis & definitie

Ontstaan van aanpassingen aan typisch stedelijke milieufactoren; ontwikkeling van stadspopulaties die genetisch gaan verschillen van hun soortgenoten in het buitengebied

De stedelijke omgeving verschilt in allerlei opzichten van het omringende landschap, met name als het gaat om verharding van de bodem, differentiatie in stenige oppervlaktes, steile hoge wanden, fragmentatie van habitats, kleinschaligheid van natuur (tuinen, plantsoenen), hoge luchttemperatuur, fijnstof, roet en stikstofoxides in de lucht, achtergrondlawaai, kunstmatig licht, beschikbaarheid van organisch afval, geëutrofieerd oppervlaktewater, enz.

Toch is het stedelijk milieu relatief rijk aan dier- en plantensoorten, wat des te meer opvalt naarmate het omringende landschap gedomineerd wordt door menselijke activiteiten die een sterke achteruitgang van de biodiversiteit veroorzaken, zoals grootschalige landbouw en infrastructuur.

De levensgemeenschappen in de stad zijn echter geen lukrake steekproeven uit de natuur in het buitengebied. Sommige soorten voelen zich van nature thuis in een stedelijke omgeving omdat die lijkt op hun natuurlijk milieu (rotsduif, huismus). De natuur in de stad wordt, meer dan die van het buitengebied, aangevuld met exoten via internationale transportroutes (halsbandparkiet, driehoeksmossel). Tenslotte blijken dieren met een opportunistische levenswijze en grote fenotypische plasticiteit (blauwe reiger, bruine rat) zich gemakkelijker in de stad te vestigen dan voedsel- en habitatspecialisten.

Slechts in een beperkt aantal gevallen is echte evolutie aangetoond, d.w.z. dat de stedelijke populaties zijn gaan verschillen van populaties in het buitengebied als gevolg van selectie door urbane milieufactoren. Zulke aanpassingen komen bovenop verschillen die ontstaan via barrières en neutrale evolutie. Voorbeelden van gedocumenteerde urbane evolutie zijn de hogere frequentie van melanische vormen van de berkenspanner in Zuid-Engeland, hardere en hogere tonen in de zang van merels in Nederland en veranderde voedingsfysiologie van witvoetmuizen in New York.