Begin van het vermogen dat mensen in staat stelde hun inwendige wereld weer te geven in abstracte geluiden of gebaren en daarmee te communiceren
Taal is een van de kenmerkende vermogens van Homo sapiens en tegelijkertijd heel lastig toegankelijk voor evolutionaire analyse omdat het niet fossiliseert. Alle theorieën over de evolutie van taal zijn gestoeld op indirecte aanwijzingen.
Een klassieke opvatting is om taal te zien als communicatiemiddel, vergelijkbaar met de communicatie van dieren. Door toevoeging van steeds meer betekenis aan de geluiden zou taal geleidelijk ontstaan zijn, al vroeg in de evolutie van de homininen. Ook wordt vaak gewezen op communicatie als iets dat nodig is voor het maken van werktuigen. In deze redenering zou taal begonnen zijn bij Homo habilis, 2,5 miljoen jaar geleden.
Het is echter de vraag of taal primair geëvolueerd is als communicatiemiddel. Een alternatieve opvatting is dat taal samenhangt met het vermogen om de inwendige wereld tot expressie te brengen (symbolisch gedrag). Het gebruik van taal als communicatie is dan iets dat erbij kwam, een exaptatie. In deze redenering zou de opkomst van taal samenvallen met de “culturele explosie” van Homo sapiens en niet veel ouder zijn dan 70.000, misschien 100.000 jaar.
Een andere mogelijkheid is om te kijken welke anatomische of genetische randvoorwaarden nodig zijn voor het kunnen spreken. De wijdte van het hypoglossaal kanaal, de dilatatie in de thoracale wervels, de positie van de larynx, de afdruk van het gebied van Broca en de sequentie van FOXP2 zijn onderzocht (zie de betreffende lemma’s). Deze indicatoren laten de conclusie toe dat Australopithecus nog niet beschikte over de uitrusting om te kunnen spreken zoals wij en latere soorten wel, maar dit zegt verder weinig over de werkelijke oorsprong van taal.