Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 15-08-2020

Ordovicium

betekenis & definitie

Geologische periode lopend van 485 tot 444 miljoen jaar geleden, tweede periode van het Paleozoïcum waarin vele ongewervelde dieren in het mariene milieu een grote diversiteit bereikten en de eerste terrestrialisaties plaatsvonden

Het Ordovicium is een relatief warme periode met aan het einde een ijstijd, gevolgd door een massa-extinctie.

Nadat in het Cambrium bijna alle fyla van het dierenrijk al ontstaan waren bereikten vele daarvan in het Ordovicium een grote diversiteit. Bekende groepen met een bloeiperiode in het Ordovicium zijn trilobieten (kreeftachtige dieren met een lichaam bestaande uit drie lobben, ook bekend uit het Cambrium), ostracoden (mosselkreeftjes), brachiopoden (armpotigen, lijkend op tweekleppige weekdieren, maar een apart fylum van de Lophotrochozoa), Bryozoa (mosdiertjes, kleine sessiele dieren levend in kolonies met elk dier in een huisje), Cephalopoda (inktvissen, vooral Nautiloidea, met een gewonden schelp) en kaakloze vissen (Agnatha). Ook heel bijzonder uit deze tijd zijn de graptolieten (Graptolithina) die teruggaan op het vroege Cambrium maar toen nog zeldzaam waren. Graptolieten zijn Deuterostomia, behorend tot het fylum Hemichordata, verwant aan Pterobranchia: kleine wormvormige dieren die in vertakte kokers leven en voedsel uit het water filtreren met een tentakelkrans. Er zijn van deze groep heel veel soorten geweest die kenmerkende donkere fossielen achtergelaten hebben (“stokjes”) en die vaak gebruikt worden om aardlagen uit het Ordovicium te dateren.

Uit fylogenetische reconstructies wordt afgeleid dat tijdens het Ordovicium verschillende groepen dieren het land koloniseerden; men noemt dit terrestrialisatie. Hieronder waren vleugelloze Hexapoda (zespotigen, waaruit later de insecten ontstonden), Nematoda (aaltjes, rondwormen), Onychophora (klauwdragers), Arachnida (spinachtigen) en Myriapoda (duizendpoten). Er zijn van deze dieren echter nog geen fossielen te vinden. Ook de schimmels en de eerste primitieve landplanten hadden waarschijnlijk het land al veroverd, afgaande op fossiele sporen.

Na het Ordovicium volgt het Siluur.