Schimmelwortel; samenlevingsvorm van schimmels en plantenwortels tot wederzijds voordeel
De term mycorrhiza werd in 1885 voorgesteld door Albert Bernhard Frank die een methode zocht om voor de koning van Pruisen truffels te kweken en daarbij waarnam dat vele levende boomwortels bedekt waren met schimmelmycelium.
Een mycorrhiza (meervoud mycorrhizae of mycorhiza’s) is een voorbeeld van een mutualistische symbiose. Grofweg profiteert de plant van het fosfaat (ook nitraat en water) dat de schimmel uit de bodem vrijmaakt terwijl de schimmel profiteert van de koolhydraten die de plant met zijn fotosynthese maakt. Fosfaat is vanwege de vorming van onoplosbare zouten voor planten vaak moeilijk bereikbaar. Door het schimmelmycelium is het effectieve bodemvolume waaruit nutriënten kunnen worden opgenomen vele malen vergroot.
Schimmels die mycorrhiza’s vormen zijn aan te treffen in drie fyla van de Fungi: Glomeromycota, Ascomycota en Basidiomycota. De grootste groep zijn de Glomeromycota die zogenaamde arbusculaire mycorrhiza’s vormen, zo genoemd naar de boomvormige structuren die in de cellen van plantenwortels ontstaan en waarin de uitwisseling van koolhydraten en fosfaat plaatsvindt. Deze symbiose gaat terug op het Devoon (400 Ma BP) en was waarschijnlijk cruciaal bij de kolonisatie van het land door planten.
De mycorrhiza-symbiose heeft zich ontwikkeld tot een algemeen model voor de studie naar de evolutionaire stabiliteit van symbioses. Uit onderzoek van de Nederlandse ecoloog Toby Kiers blijkt dat een noodzakelijke voorwaarde voor een stabiel mutualisme is dat beide partners controle kunnen uitoefenen op de samenwerking. Dit kan door goed meewerkende partners te belonen en slechte partners (profiteurs) te bestraffen. Uit experimenten blijkt dat mycorrhiza’s inderdaad aan deze voorwaarde voldoen.