Proef uitgevoerd door Stanley Miller in de jaren 50 waarmee aangetoond werd dat de organische bouwstenen voor het leven (aminozuren, suikers, organische zuren) met behulp van elektrische ontladingen gevormd kunnen worden in een atmosfeer met alleen anorganische gassen
De wereldberoemde experimenten van de Amerikaanse chemicus Stanley Lloyd Miller (1930-2007) die hij deed onder leiding van Nobelprijswinnaar Harold Urey aan de Universiteit van Chicago waren geïnspireerd op de eerdere ideeën van Oparin en Haldane, die theorieën hadden ontwikkeld over het ontstaan van het leven uit een oersoep.
De opstelling van Miller bestaat uit een glazen bol met een atmosfeer van methaan, ammoniak, waterstofgas en waterdamp. Tungsten elektrodes creëren elektrische ontladingen in de bol en via een condensor koelt het gas af tot vloeistof. Chemische analyse van dit condenswater liet twintig verschillende organische moleculen zien, o.a. de aminozuren glycine en alanine, plus organische zuren als boterzuur en glutaminezuur.
Na het overlijden van Miller ontdekte men op zijn laboratorium nog monsterflesjes van ongepubliceerde experimenten uit 1953 en 1958. Na analyse met zeer gevoelige moderne methodes werden niet eerder gemeten aminozuren en vijf amines aangetoond. In andere experimenten waarbij Miller ook waterstofsulfide aan de atmosfeer had toegevoegd werden bovendien zwavelhoudende aminozuren gevonden.
De vorming van eenvoudige organische moleculen uit anorganische bestanddelen lijkt dus geen probleem. Aminozuren worden ook regelmatig aangetroffen in meteorieten. Omdat ze de basis zijn voor eiwitten is lang gedacht dat het Miller-experiment de condities bij het begin van het leven op aarde weerspiegelde.
Maar of eiwitten de meest oorspronkelijke bouwstenen van het leven zijn is twijfelachtig. Tegenwoordig denkt men eerder aan RNA. Ook tegen het idee van de oersoep zijn overwegende bezwaren ingebracht. Er zijn minstens zes verschillende theorieën over de oorsprong van het leven (zie het betreffende lemma).