Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 14-07-2020

Falanx

betekenis & definitie

Vinger- of teenkootje; één van de botjes in het autopodium van viervoeters

Alle Tetrapoda hebben een autopodium (het uiteinde van de poot) dat uitloopt in een aantal stralen. Vroeg in de evolutie van de landdieren waren het er acht, daarna zeven en zes, maar alle levende Tetrapoda hebben in aanleg vijf stralen. Echter bij sommige groepen is het aantal verminderd (zie het lemma pentadactylie).

De mens heeft drie falanxen achter elkaar in elk van de tenen en vingers, behalve in de grote teen en de duim die er twee hebben. Deze drie botjes worden proximale, middelste en distale falanxen genoemd. De stralen worden genummerd vanaf de binnenkant, dus distale falanx V in de hand is het laatste kootje van de pink en proximale falanx I in de voet is het eerste kootje van de grote teen.

De proximale falanxen articuleren met de metacarpalia in de hand en met de metatarsalia in de voet. Dit zijn vrij beweeglijke gewrichten, van belang bij zowel het grijpen als het lopen.

De falanxen van de hand zijn in de evolutie van de homininen nauwelijks veranderd. Australopithecus had al een vrij moderne hand. De falanxen van de voet zijn echter wel sterk geëvolueerd. Als aanpassing aan het bipedalisme is de hallux-abductie (de hoek die de grote teen maakt met de lengterichting van de voet) sterk afgenomen, de voet vertoont entaxonie (de binnenste teen is het grootst en wikkelt het gewicht af bij het lopen) en de falanxen die aanvankelijk een zekere kromming vertoonden zijn steeds rechter geworden. Deze veranderingen lopen van Ardipithecus door tot aan Homo erectus.