Uiteinde van de ledemaat bij Tetrapoda; gedeelte dat eindigt in een aantal stralen; hand of voet
Omdat de voorste en de achterste ledematen bij zoogdieren zeer verschillend van vorm kunnen zijn is de benaming hand of voet niet altijd van toepassing. De flippers van een walvis, de vleugels van een vogel, de voorpoten van een vleermuis en de armen van een mens zijn allemaal homoloog met elkaar. De term autopodium kan bij al die structuren gebruikt worden. Op dezelfde manier wordt de term zeugopodium gebruikt voor de onderarm en het onderbeen en de term stylopodium voor de bovenarm en het bovenbeen.
De beenderen van het autopodium van de mens omvatten falanxen (vinger- of teenkootjes), metacarpalia (middenhandsbeentjes), of metatarsalia (middenvoetsbeentjes) en carpalia (handwortelbeentjes), of tarsalia (achtervoetbeentjes), in totaal 27 beenderen in de hand en 26 beenderen in de voet (zie de lemma’s carpalia en tarsus).
In aanleg omvat het autopodium aan aantal proximale beenderen vanwaar distaal vijf stralen uit gaan. Deze pentadactylie is de oorspronkelijke toestand van de Tetrapoda, hoewel nog niet aanwezig bij de eerste visachtige amfibieën (die hadden een polydactyl autopodium met acht, zeven of zes stralen). Het aantal van vijf is echter bij talloze dieren verminderd vanwege specialisaties bij bijvoorbeeld vogels, hoefdieren en in het water levende zoogdieren.
De vorming van een autopodium is te zien als een kritische innovatie die het landleven mogelijk maakte. Terwijl de moleculaire machinerie die een ledemaat laat uitgroeien (HoxA- en HoxD-genen) al bestond bij de vissen is daarbovenop bij de eerste amfibieën een nieuwe golf van distale HoxD-expressie gekomen die heeft geleid tot de uitgroei van een autopodium.