Ongewervelde dieren; alle dieren behalve Vertebrata; verreweg het grootste deel van het dierenrijk
Evertebrata (ook “Invertebrata”, naar het Engelse “invertebrates”) is in evolutionaire zin geen correcte aanduiding omdat het geen monofyletische groep is. Alle dieren die onder evertebraten begrepen worden stammen weliswaar van dezelfde voorouder af, maar het subfylum Vertebrata van het fylum Chordata wordt ervan uitgezonderd. Binnen de Chordata zijn nog twee andere subfyla, Cephalochordata en Urochordata, die ongewerveld zijn. Evertebrata is parafyletisch.
De groep van de evertebraten omvat circa 23 fyla (stammen) met in totaal zo’n 1,5 miljoen soorten; de vertebraten tellen ongeveer 62.000 soorten. Deze schattingen zijn echter aan voortdurende verandering onderhevig vanwege vondsten van nieuwe soorten en talloze taxonomische revisies. Zeer soortenrijke fyla zijn Arthropoda (geleedpotige dieren, o.a. insecten, kreeftachtigen, spinnen en mijten), Mollusca (weekdieren, o.a. mosselen, slakken en inktvissen) en Nematoda (rondwormen of aaltjes).
Evertebraten hebben geen gezamenlijk bouwplan; ze verschillen aanzienlijk van elkaar (vgl. kwal, insect, slak en zeester). De oorsprong van de Evertebrata moet waarschijnlijk gezocht worden in het Cryogeen, ruim 700 miljoen jaar geleden, vanuit een lijn van protisten die bekend staan als Unikonta (een van de vijf hoofdlijnen van de Eukaryota). De diversificatie van bouwplannen vond plaats bij aanvang van het Cambrium. De meest oorspronkelijke nog levende groep zijn de sponzen (fylum Porifera).
Omdat evertebraten, in tegensteling tot vertebraten, zo anders zijn dan wijzelf ervaren wij een grote afstand. Dat is ook de reden dat evertebraten niet onder de Wet op de Dierproeven vallen.
De studie van evertebraten is een klassiek onderdeel van de zoölogie, waarin diverse deelgebieden onderscheiden worden zoals entomologie (insecten), malacologie (weekdieren) en nematologie (rondwormen).