Warmbloedig; in staat om warmte die opgewekt wordt bij de stofwisseling te gebruiken voor het constant houden van de eigen lichaamstemperatuur
In plaats van endotherm wordt ook vaak homeotherm gebruikt, maar dit is niet hetzelfde. Homeothermie betekent dat de lichaamstemperatuur gereguleerd wordt, maar dit kan ook met warmte van buiten. Veel reptielen passen dit toe door hun gedrag af te stemmen op de omgevingstemperatuur. Dierfysiologen geven de voorkeur aan de term endothermie. Endotherm staat tegenover ectotherm.
Endothermie komt voor bij zoogdieren en vogels. Bij lage omgevingstemperatuur wordt het metabolisme verhoogd zodat de warmteproductie toeneemt. Daarnaast beperken endothermen hun warmteverlies met een vacht of verendek en verschillende aanpassingen aan het bloedvatstelsel. Bij hoge omgevingstemperatuur wordt warmteverlies gestimuleerd door veranderde houding, zweten, hijgen of keeltrillen. De hypothalamus speelt een cruciale rol in de homeostase van de lichaamstemperatuur.
Bij vissen (o.a. tonijnen) komt een vorm van homeothermie voor waarbij de rode zwemspieren op constante hoge temperatuur gehouden worden. Dergelijke gedeeltelijke endothermie is drie keer ontstaan bij de beenvissen en minstens eenmaal bij de haaien.
De optimale lichaamstemperatuur varieert per diergroep: 30-31 graden bij eierleggende zoogdieren, 35-36 graden bij buideldieren, 36-38 graden bij placentazoogdieren en 40-41 graden bij zangvogels.
Omdat zowel zoogdieren als vogels afstammen van reptielen lijkt het logisch te veronderstellen dat ook (uitgestorven) reptielen endotherm waren. Er zijn inderdaad aanwijzingen dat dinosauriërs (voorouders van vogels) en Therapsida (voorouders van zoogdieren) een vorm van endothermie hadden, genoemd mesothermie. Men leidt dit af uit de groeisnelheid, de structuur van de beenderen, de aanwezigheid van neusschelpen en de opgerichte houding. Het verschijnen van endothermie bij zoogdieren en vogels is dus waarschijnlijk een synapomorfie en geen convergentie.