Koudbloedig; afhankelijk van warmte van buiten om de eigen lichaamstemperatuur te verhogen
In plaats van ectotherm wordt ook poikilotherm gebruikt, maar dit is niet hetzelfde. Poikilothermie betekent dat het lichaam geen vaste temperatuur heeft; de lichaamstemperatuur varieert met de buitentemperatuur. Maar sommige ectotherme dieren zoals reptielen kunnen hun lichaamstemperatuur toch reguleren door hun gedrag af te stemmen op de omgevingstemperatuur (bijvoorbeeld in de zon zitten). Ook sociale ectothermen zoals bijen kunnen hun temperatuur constant houden door gedragsaanpassingen (spiervibraties, ventilatie van de korf). Poikilothermie staat tegenover homeothermie. Ectotherm staat tegenover endotherm.
Vrijwel alle dieren zijn ectotherm. Endothermie komt alleen voor bij zoogdieren en vogels; gedeeltelijke endothermie vinden we bij sommige vissen (o.a. tonijnen).
Als gevolg van de variatie in lichaamstemperatuur varieert ook het metabolisme van ectotherme dieren. Bij grote dieren worden de fluctuaties gedempt door de warmtecapaciteit van het dier, maar uiteindelijk volgt het metabolisme de buitentemperatuur. Een manier om deze afhankelijkheid te beschrijven is m.b.v. de wet van Van ’t Hoff die stelt dat de stofwisselingsintensiteit met de temperatuur varieert volgens een vaste factor; voor 10 graden verschil wordt die factor gedefinieerd als Q$$$_{10}$$$ = M$$$_T$$$/(M$$$_{T-10})$$$, waarin M$$$_T$$$ het metabolisme is bij temperatuur T. De waarde van Q$$$_{10}$$$ varieert per diersoort van 1,2 tot 5 maar ligt meestal in de buurt van 2.
De Q$$$_{10}$$$-waarde blijkt samen te hangen met de ecologie van de soort. Bij geleedpotige dieren is de factor hoger onder predatoren en bladeters vergeleken met ondergrondse microbivoren en afvaleters. Er lijkt een evolutionaire trend te zijn naar een hogere Q$$$_{10}$$$, d.w.z. sterkere temperatuurafhankelijkheid, in een milieu met hoge energie-intensiteit.