Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 26-07-2020

Dispersie

betekenis & definitie

Ongerichte dichtheidsafhankelijke verspreiding van planten- en diersoorten vanaf hun verblijf- of geboorteplaats naar een leefgebied in de nabijheid

Dispersie gaat in principe alle kanten op, of indien gedreven door abiotische factoren (stroming, wind), in de richting van die factor. Dispersie is daarmee te onderscheiden van migratie (bijvoorbeeld vogeltrek) waarbij een dier zich verplaatst in de richting van een min of meer vast doel. Dispersie treedt veelal op in de jongste levensstadia, bijvoorbeeld bij zaad dat wegschiet van de moederplant of bij insectenlarven die uit het ei kruipen. De neiging om weg te bewegen van de plaats van geboorte is bij veel dieren aanwezig. Het is vaak adaptief, d.w.z. door dispersie wordt vraat door de ouders en voedselconcurrentie met broers en zussen voorkomen.

In sommige gevallen is dispersie gekoppeld aan bepaalde levensstadia. Veel rondwormen (Nematoda) hebben een resistent dispersiestadium, de “dauer-larve”. Deze larve, waarvan de vorming geïnduceerd wordt door voedseltekort, kruipt naar het oppervlak en laat zich meevoeren met de wind. Bij mijten is vaak het tweede nymfestadium (de deutonymfe) voorzien van speciale hechtorganen om zich vast te klampen aan de poten van hooiwagens, kevers of vliegende insecten, teneinde een andere plek te bereiken. Dit wordt forese genoemd. Vergelijkbaar hiermee zijn zaden van planten die speciale stekels hebben om meegenomen te worden aan de vacht van dieren.

Vogelpopulaties kunnen zich uitbreiden doordat jonge dieren een territorium zoeken aan de rand van bestaande territoria. Op deze manier heeft de Turkse tortel zich in de twintigste eeuw uitgebreid vanuit Klein-Azië over heel Europa.

Het dispersievermogen is een sterk bepalende factor voor de genetische samenstelling van planten- en dierpopulaties.