Kopvorming bij de evolutie van dieren; toegenomen differentiatie langs de lengteas met regulerende functies geconcentreerd in het voorste deel van het lichaam
Binnen veel evolutionaire lijnen is er een trend waar te nemen van toenemende nadruk op de kop bij de meest recente vertegenwoordigers. Het zenuwstelsel en alle zintuigen worden steeds meer voorin geconcentreerd en het centraal zenuwstelsel reguleert via zenuwuitlopers en hormonen de rest van het lichaam. Dit geldt vooral voor bilateraal symmetrische dieren. Dieren met radiaire symmetrie (kwallen, zeesterren) zijn nauwelijks gecentraliseerd.
Met het toenemende belang van regulatie vanuit de hersenen kwam er ook een meer gelokaliseerde taakverdeling in het lichaam. Dit ging gepaard met versterking van de polariteit van het lichaam langs de lengteas, d.w.z. een toenemend verschil tussen anterior en posterior, onder invloed van veranderingen in de expressiedomeinen van Hox-genen.
De chordadieren laten deze trend goed zien. De eerste vertegenwoordigers van de Chordata, gesegmenteerde dieren met een bouwplan zoals we nu nog zien bij Amphioxus, hadden geen hersenen; een groot deel van het lichaam was betrokken bij de voedselverwerving. Bij vissen en amfibieën is het zenuwstelsel meer geconcentreerd maar morfologisch vormt de kop nog één geheel met de rest van het lichaam en het hart ligt ter hoogte van de kieuwen. Deze situatie begint te veranderen bij de reptielen. Bij zoogdieren is de cephalisatie verder doorgezet en is er duidelijk sprake van een halsregio. Het strottenhoofd en het hart zijn naar achteren verplaatst, een situatie die nog herkenbaar is aan het merkwaardige verloop van de nervus laryngeus (zie het betreffende lemma). De afdaling van de testikels en de vorming van een scrotum kunnen ook opgevat worden als onderdeel van deze ontogenetische trend.