(Portret: plaat 22) * 19. 3. 1873 te Brand (Beieren) ✝ 1L 5. 1916 te Leipzig, componist. Leerling van zijn vader en van den organist Lindner te Weiden, van 1890 tot '95 van Riemann te Sondershausen en Wiesbaden.
Was 1905—'06 leeraar aan de Kgl. Akademie te München. In 1907 volgde zijn benoeming als universiteitsmuziekdirecteur en leeraar v. comp. a.h. conserv. te Leipzig, in 1908 werd hij tot Kon. Sachsisch Prof. en door de uniyersiteit Jena tot Dr. phil. h. c. benoemd. Berlijn benoemde hem tot Dr. med.(l) h. c. Hij legde in 1908 zijn functie a. d. universiteit neder en werd 1911 hof kapelmeester (1913 met den titel „Generalmusikdirektor) te Meiningen, maar bleef tevens als docent a. h. conserv. te Leipzig verbonden. In 1914 gaf hij zijn werkkring te Meiningen op en vestigde zich 1915 te Jena. 's Winters zeer bezet door zijn vele concerten (R. was een schitterend pianist), besteedde hij de zomermaanden om met koortsachtigen ijver te componeeren en wanneer men nagaat dat hij betrekkelijk op jeugdigen leeftijd stierf is het aantal zijner werken zeer groot. Hij is het typische voorbeeld van een veelschrijver, daarbij een meester der polyphonie en een uitermate suggestief colorist. Invloeden van Bach, Brahms, wellicht van Wagner, en van Debussy zijn in zijn werken merkbaar. Niet al zijn composities zijn van gelijke waarde; waar de inspiratie hem begaf, vulde of voltooide hij ze niettemin (door gebruikmaking van zijn geweldige contrapuntische compositietechniek). Het zuiverst en grootst is R. in werken als de Variaties over een thema van Mozart, de Hiller-variaties, de Eichendorff-suite en de Böcklin-suite voor orkest. Ook dient speciaal gewezen te worden op zijn kamermuziekwerken, zooals zijn prachtige solo-sonates v. viool, zijn kwartetten en strijktrio's alsook op vele mooie liederen. R. telt het grootste aantal zijner bewonderaars door zijn orgelwerken, waardoor hem alleen reeds een eereplaats onder de componisten van zijn tijd dient te worden ingeruimd. Hij schreef in totaal meer dan honderdvijftig werken, waarvan ieder opus-getal dikwijls weder in talrijke composities is onderverdeeld. Van zijn werken noemen wij o.a.: voor orgel: op. 27, koraalphantasie, Èine feste Burg ist unser Gott, op. 30 koraalphantasie Freu dich sehr, o meine Seele, op. 33 Sonate I in Fis-mol, op 40 twee koraalphantasieën, op. 46 Phantasie en Fuga over Bach, op. 52 drie koraalphantasieën, op. 57 symph. phantasie en fuga (Dante-Fantasie), op. 60 sonate II in D-mol, op. 73 variaties en fuga over een eigen thema, op. 85 vier preludiën en fuga's, variaties en fuga over Heil dir im Siegerkranz, op. 92 suite in G-mol, enz.; voor orkest: op. 95 serenade, op. 100 Variationen und Fuge über ein lustiges Thema von Joh. Ad. Hiller, op. 120 Lustspielouverture, op. 128 vier Tondichtungen f. grosses Orchester nach Arnold Böcklin, op. 132 Variationen und Fuge über ein Thema von Mozart, op. 140 Eine vaterländische Ouverture; Kamermuziekwerken: vele trio’s, kwartetten, kwintetten, een strijksextet v. 2 violen, 2 alten en 2 cello's, een vioolconcert m. orkest op. 101, een pianoconcert op. 114 (met orkest), sonates voor viool en piano, cello en piano, clarinet en piano; voor piano; op. 22 zes walsen, op. 32 zeven karakterstukken, op. 53 silhouetten, op. 81 variaties en fuga over een thema van Bach, op. 89 vier Sonatinen, op. 143 Träume am Kamin, verder studiewerken (waarbij speciaal voor de linkerhand) en bewerkingen van Chopin; voor piano4handenen voor tweepiano 's diverse werken en voorts vele liederen en koorwerken. Volledige opgave van R.'s werken vindt men in Riemann's Lexikon en gaf W. Altmann (Reger Katalog — 1917). Zie verder M. Hehemann, M.R. (1911, 2e druk 1917), H. Poppen M. R. (1917), Hermann Unger, M. R. (1921), Karl Hasseilf. R. (1921), Ad. Lindner, M. R., Ein Bild seines Jugendlebens und künstlerischen Werdens (1922), Guido Bagier, M. R. (1923), E. Segnitz, M. R. (1921), Herrn. Keller, R. und die Orgel (1923), Ad. S p emann, M. R.-Brevier (1923), H. Ung er, M. R. (1925) en ten slotte M. R., Briefe eines deutschen Meisters, herausgegeben von Else von HaseKoehler (1928). Een Duitsche „M.-Reger-Gesellschaft", waarvan zijn weduwe voorzitster is, bestaat sedert 1920 met Stuttgart als centrum; te Weimar bevindt zich een M. R.-archief terwijl een Oostenrijksche M. R. Gesellschaft te Weenen is gevestigd en ook Praag heeft zijn M. R.-Verein.