(Portret plaat 22), * 14. 12. 1873 te Luik, componist. Leerling van het cons. te Luik, waaraan hij 1892—1898 als hulpleeraar verbonden bleef, en een aantal prijzen behaalde, in 1897 den „Prix de Rome" met zijn cantate Comala. Hij studeerde met behulp van dezen prijs te Berlijn, München, Dresden, Parijs, Leipzig en Rome.
Werd 1903 benoemd tot leeraar voor harmonie en contrapunt aan hei cons. te Luik, was 15 jaar organist aan het bisschoppelijk seminarie aldaar en vestigde zich 1904 te Brussel uitsluitend als componist. Vertoefde in de oorlogsjaren 1914—1918 in Engeland. Is sinds 1920 leeraar en sedert 1925 directeur aan het cons. te Brussel. Vertegenwoordigt met Guillaume Lekeu en Victor Vreuls de romantisch-impressionistische richting van César Franck, is echter niet vrij gebleven van den invloed van Debussy. Jongen is vooral als componist van kamermuziek van beteekenis. Schreef o.m. drie strijkkwartetten, twee vioolsonates, een vioolconcert, een celloconcert, pianotrio's, een symphonie, een orkestfantasie op twee Waalsche kerstliederen, op. 24, Impressions d’Ardenne, op. 44, Pages Intimes, op. 35, Tableaux pittoresques, op. 56, voor orkest, Méditation op. 21 voor engelschen hoorn en piano of orkest, een Suite en forme de Sonate op. 60 en andere pianomuziek, het mannenkoor La Meuse, op. 26, het symph. gedicht Lalla Roukh, op. 28, een Epithalame, .op. 49, voor 3 violen en orgel, een legende Sarka op. 36, de opera Félyane (1907), 30 motetten, 25 liederen, enz.