(Portret plaat 30), * 12. 9. 1868 te Zutfen, oudste zoon van Marius Adr. Br.
B., ontving het eerste muziekonderricht van zijn vader. Als gymnasiast was hij reeds als organist werkzaam. Een behaalde rijksbeurs stelde hem in staat te Frankfort aan het Raff-conserv. nog verder bij Max Schwarz en Ant. Urspruch te studeeren, waarna hij eerst naar Weenen, in 1910 nabij Bozen en in 1920 nabij Ragusa in Oostenrijk ging wonen. Met Ludwig Félix is hij stellig de belangrijkste van de Brandts Buysen. Zijn Nachtliedjes uit Frederik van Eedens Ellen, maakte een dertig jaar geleden begrijpelijkerwijze — er werd toen in ons land zoo schrikbarend achterlijk gecomponeerd — sterken opgang. Reeds in 1897 had zijn pianoconcert ✝ gr. t. (waarvoor hem de Bösendorferprijs werd toegekend) de aandacht getrokken; het Fitzner-Kwartet voerde kamermuziekwerken van hem uit en Lilli Lehmann zong eenige zijner liederen. Zijn eerste opera Das V eilchentest werd verschillend beoordeeld; zijn tweede, Das Glockenspiel, werd 1913 te Dresden opgevoerd. Zijn opera Die Schneider von Schönau, die ten onzent door de opera van Koopman als De kleermakers van Marken in 1916 vertoond is geworden, heeft in meer dan een stad van het buitenland blijvend succes verworven. Verdere opera's zijn Der Eroberer (1918), Mi-Carême (1910), Der Mann im Mond (1922), Traumland (1927). Bovendien componeerde hij o.a. drie pianoconcerten, het symph. gedicht De zang der zee op. 4, Tancred (concertstuk voor cello en ork.) op, 35, een strijksextet op. 40, vier strijkkwartetten, een kwintet v. fluit en strijkinstr., vele liederen en pianostukken (waarbij Etudes) en voor orkest Oberon, Romances op. 27, Bilder aus dem Kinderleben.