Gepubliceerd op 12-09-2021

Eigendom

betekenis & definitie

Het belangrijkste zakelijk recht is eigendom. Dit is een recht om op de volstrektste wijze over een zaak te beschikken.

In de practijk is echter de eigendom zeer belangrijkbeperkt, zoodat de eigenaar niet altijd met zijn zaak mag doen, wat hij wil. Deze beperkingen zijn van tweeërlei aard :

1e.Publiekrechtelijke beperkingen,

beperkingen door wetten en gemeentelijke verordeningen in het algemeen belang vastgesteld, b.v. door de Woningwet en de gemeentelijke bouwverordeningen, door de Hinderwet, door de Jacht- en Visscherijwet, enz.

2e.Privaatrechtelijke beperkingen.

beperkingen in ’t belang van bepaalde personen, welke dikwijls voortvloeien uit zakelijke rechten, door den eigenaar op zijn goed verleend, b.v. iemand verhypothekeert zijn huis of geeft zijn grond in erfpacht uit.

Beperking door persoonlijke rechten.

Die beperkingen kunnen ook ontstaan door persoonlijke rechten van anderen, b.v. de eigenaar heeft zijn goed verhuurd, hij heeft zijn auto in bewaring gegeven of zijn bibliotheek in bruikleen. In al die gevallen kan de eigenaar zijn eigendomsrecht slechts uitoefenen met eerbiediging van de rechten van hen, die de zaak hebben gehuurd, in bewaring, of wel in bruikleen hebben verkregen.

Wijzen van eigendomsverkrijging.

Eigendom wordt op verschillende wijzen verkregen, die alle op de wet steunen. Een vijftal worden genoemd in art. 639 B. W., doch er zijn nog vele andere wijzen van eigendomsverkrijging, die verspreid in de wet voorkomen.

Eigendom wordt op de volgende wijzen verkregen en wel door:

1e.Toeëigening.

Hierbij brengt iemand een zaak onder zijn macht met de bedoeling daarvan eigenaar te worden. Dit kan alleen gelden voor zaken, die aan niemand toebehooren. Indien de zaak wel aan iemand toebehoort, zou dat diefstal zijn en dit delict kan geen eigendom verschaffen. Zaken, die aan niemand toebehooren, zijn steeds roerende zaken. Indien een onroerend goed aan niemand zou toebehooren, dan behoort het aan den Staat. Bij de zaken, die aan niemand toebehooren, maakt men de volgende onderscheidingen :

Dieren, die in het wild leven.

a. de in het wild levende dieren. Deze behooren aan niemand, zelfs niet aan den eigenaar van den grond, waarop het dier zich bevindt en ook niet aan den eigenaar van het water, waarin het dier zwemt. Hij, die jaagt of vischt, wordt eigenaar van de dieren, die hij vangt. Dit is ook ’t geval, indien de jager of visscher zonder akte jaagt of vischt, of indien hij dit doet op den grond of in ’t water van een ander, zonder daartoe ’t recht te hebben of indien hij die handelingen verricht in gesloten jachttijd of vischtijd. Dit alles kan zeer onaangename gevolgen hebben voor hem, die het doet (boete, schadevergoeding, verbeurd verklaring van wild, geweer of vischtuig) doch dit neemt niet weg, dat hij door ’t jagen of visschen eigenaar werd van het wild of van de visschen.

Stroopen geeft eigendom

De strooper is geen dief; hij eigent zich niet toe ’t goed van een ander, doch hij schendt diens jacht- of vischrecht, want het recht tot de jacht behoort bij uitsluiting aan den eigenaar van den grond, waarop het wild zich bevindt, behoudens de rechten van derden, b.v. van een pachter van den grond. (art. 641 B. W.)

b. een schat. Onder een schat wordt verstaan een verborgen of begraven zaak, waarop niemand zijn recht van eigendom kan bewijzen en die door een louter toeval ontdekt is. (art. 642 B.W.) Dat laatste is echter geen noodzakelijkheid. Wanneer men gaat graven met de bedoeling om iets te vinden, dat waarde heeft en men vindt iets, dan is dit een schat, ook al is ’t niet door toeval ontdekt. Een zaak is begraven, indien ze in den grond was verstopt, terwijl men van een verborgen zaak spreekt, indien ze in een huis is ontdekt. De vinder wordt eigenaar. Vindt iemand een schat op den grond van een ander, dan behoort de helft aan den vinder en de andere helft aan den grondeigenaar.

c een weggeworpen voorwerp.

Iemand kan zijn roerende voorwerpen wegwerpen; hij wordt dan geacht afstand van zijn eigendomsrecht te hebben gedaan. Zij behooren dan aan niemand. Hij, die dan deze voorwerpen opraapt, met de bedoeling ze te behouden, wordt eigenaar daarvan door toeëigening.

2e. Natrekking.

Onder natrekking wordt verstaan een wijze van eigendomsverkrijging, waardoor men een nieuwe zaak in eigendom verkrijgt door middel van een zaak, welke men reeds heeft. De wet behandelt verschillende gevallen van natrekking, b.v.:

Aanslijking

a. Groote en kleine eilanden en door aanslijking droog geworden platen, die zich in onbevaarbare rivieren nederzetten, behooren aan de eigenaars der oevers, aan de zijde waar zij zich gevormd hebben.
b. De eigenaar van een zeeduin is van rechtswege eigenaar van den grond, waarop het zeeduin rust.

Aanspoeling,

c. De aanslijkingen en aanwassen, welke natuurlijk, langzamerhand en ongemerkt aan de landen bij een stroomend water gelegen, aangroeien, (aanspoelingen) bevoordeelen den oevereigenaar.

Bouwen op den grond van een ander

d. Hij, die eigenaar is van den grond, wordt ook eigenaar van alles wat op dien grond is geplant of gebouwd, mits ’t gebouwde met den grond vereenigd is. Het maakt geen verschil, wie geplant of gebouwd heeft. Ook wanneer een huurder van den grond of een kooper (voordat hij door de levering van den grondeigenaar daarvan wordt) op den grond heeft gebouwd, wordt niet de bouwer, doch de grondeigenaar, tevens eigenaar van het gebouw. Een uitzondering daarop treffen wij aan bij opstalrecht en erfpacht. In die gevallen wordt de opstalhouder of erfpachter eigenaar van het gebouw. (Zie de artt. 644, 650, 651, 655, 656, 626 B. W.)
3e. Zaakvorming,

Hij die van een stof, die hem niet toebehoort een nieuw voorwerp maakt, wordt daarvan eigenaar. Tweeëerlei oplossing is mogelijk. De wet had ook kunnen bepalen, dat de eigenaar van de stof eigenaar wordt van het nieuwe voorwerp; dat zou dan onder natrekking kunnen worden gerangschikt. De wetgever heeft echter beslist ten voordeele van den maker van ’t nieuwe voorwerp (de producent) b.v. een beeldhouwer maakt van het marmer, dat aan een ander toebehoort, een beeld. De beeldhouwer zal nu de waarde van het marmer aan den eigenaar moeten vergoeden; bovendien kan hij nog tot schadevergoeding worden veroordeeld, onverminderd de eventueele strafvervolging wegens diefstal of verduistering van marmer. Dit alles neemt echter niet weg, dat de beeldhouwer eigenaar wordt van het beeld. (Art. 661 B. W.)

4e. Erfopvolging

Het erfrecht zal hierna eenigszins uitvoerig worden besproken.

5e. Verjaring.

Dit rechtsinstituut is in het 4de boek B. W. geregeld en zal later worden behandeld.

6e. Levering.

Dit is een overdracht der zaak in eigendom aan iemand, die daardoor eigenaar wordt. Aan de levering gaat meestal een overeenkomst vooraf, welke eigendomsovergang beoogt. Men noemt die overeenkomst : een rechtstitel tot eigendomsovergang. (Art. 639 B. W.) Daaronder kunnen worden gerangschikt : koop, ruil, schenking enz. Men moet echter goed in het oog houden, dat door ’t sluiten van een dergelijke overeenkomst de eigendom der zaak nog niet overgaat. Deze eigendomsovergang geschiedt alleen door de levering, die op dergelijke overeenkomsten volgt. De levering is dus de uitvoering daarvan.

De levering geschiedt als volgt :

Levering van roerend goed

a. bij roerende voorwerpen en papier aan toonder door overgave der zaak in de macht van den verkrijger.

Levering van papier aan order

b. bij papier aan order, b.v. een wissel, door overgave van dat papier met een endossement, daarop gesteld.

Levering van schuldvorderingen op naam

c. bij schuldvorderingen op naam (dus niet aan toonder of order) en andere rechten, b.v. een auteursrecht of een octrooirecht, door een acte van cessie (notarieel of onderhandsch) en daarna meegedeeld b.v. per deurwaardersexploit aan den schuldenaar, tegen wien het overgedragen recht geldt, b.v. A heeft geld geleend aan B. A draagt deze vordering bij een akte van cessie over aan C. Nu moet deze cessie worden meegedeeld aan B. (den schuldenaar)

Levering van onroerend goed

d. bij onroerend goed door de overschrijving der koopacte, ruilacte of schenkingsacte in de daarvoor bestemde openbare registers ten hypotheekkantore.

Kadaster. Dit kantoor is verbonden met een bureau, genaamd het kadaster. Deze beide bureaux staan onder een ambtenaar, (de hypotheekbewaarder) Alle perceelen zijn in kaart gebracht, deze kaarten berusten bij ’t kadaster. Elk perceel wordt aangeduid door vermelding der gemeente, sectie, letter en nummer. Bij ’t kadaster worden ook registers bijgehouden, z.g. kadastrale leggers, waarop zijn vermeld de eigenaren van onroerende goederen en zij, die een ander zakelijk recht daarop hebben, b.v. erfpacht, benevens

hun perceelen met opgave der grootte. Men kan van die kaarten en registers uittreksels of inzage verkrijgen. Indien een koopacte aan ’t hypotheekkantoor is overgeschreven, wordt ook op ’t kadaster het perceel op naam van den kooper gesteld.

Het kadaster is indertijd ingesteld, hoofdzakelijk uit een fiscaal oogpunt, om de aanslagen in de grondbelasting te kunnen vaststellen, doch het kadaster geeft in de practijk ook in ’t algemeen aanwijzingen betreffende den grondeigendom.

Beteekenis van ’t kadaster

Men moet echter ’t kadaster niet beschouwen als een afdoend bewijs van den eigendom. Men mag niet zeggen : „dat perceel staat op mijn naam op ’t kadaster, dus ben ik eigenaar”. Het kadaster geeft alleen een zeer belangrijk vermoeden van eigendom.

Bevoegdheid van hem, die levert. Bij onroerend goed wordt door de overschrijving der acte ten hypotheekkantore alleen eigendom overgedragen, indien hij, die levert, bevoegd was om over den eigendom te beschikken, (zie art. 639 B. W.) b.v. de eigenaar of de ie. hypotheekhouder, die het verhypothekeerde goed verkoopt. Was hij niet bevoegd, dan wordt hij, aan wien geleverd is, ook geen eigenaar, doch wel bezitter (art. 585 e. v. B. W.) en kan dan, mits hij te goeder was, door verjaring eigenaar worden, (zie art. 586, 587, 604, 2000 B. W.)

7. Onteigening.

Zaken kunnen tegen den wil van den eigenaar worden onteigend krachtens een wet, die de onteigening in ’t algemeen belang verklaart. Aan den eigenaar wordt een schadevergoeding betaald. De onteigening is geregeld bij de wet van 28 Augustus 1851.

8. Verbeurdverklaring.

Deze geschiedt krachtens een vonnis van den rechter. Zij behoort thuis op het terrein van het strafrecht. Er wordt natuurlijk geen vergoeding betaald.

9. De werking der huwelijksgemeenschap.

Indien echtgenooten huwen in gemeenschap van goederen, verkrijgt ieder van hen de helft van de goederen van den anderen echtgenoot in eigendom.

10. Oprichting eener stichting.

Hier verkrijgt de stichting bij de oprichting het stichtingskapitaal in eigendom. (Zie hiervoren bij de rechtspersonen.)

11. Ontbinding van een rechtspersoon. Zoolang de rechtspersoon bestaat, is zij de eigenaar van haar goederen en niet de leden. Is de rechtspersoon ontbonden, dan valt deze weg en de leden verkrijgen daardoor den eigendom van de goederen, die vroeger aan de rechtspersoon toebehoorden. (Zie verder de artt. 625—671 B.W.)

Eigendom van roerend goed

Ten opzichte van roerende goederen en papier aan toonder bevat de wet bijzondere bepalingen ten opzichte van den eigendom. Hij, die een roerend voorwerp of een toonderpapier in zijn bezit heeft, wordt als de eigenaar beschouwd. Natuurlijk wordt hij niet als eigenaar beschouwd, als hij die zaak in een bepaalde qualiteit bezit, die in strijd is met eigendom, b.v. hij heeft de zaak in zijn macht als huurder, bruikleener, bewaarnemer, pandhouder, enz.

Opvordering na diefstal of verlies

Indien aan iemand een roerend voorwerp of een toonderpapier is ontvreemd, (d. i. ontstolen) of hij heeft die zaak verloren, dan kan de eigenaar zijn zaak van iederen houder binnen drie jaar na den diefstal of na ’t verlies opvorderen. De houder moet die zaak dan aan den eigenaar afgeven en kan van dezen de door hem betaalde koopsom slechts vorderen, indien de houder haar had gekocht op een jaar- of een andere markt of op een openbare veiling. (Zie artt. 2014 en 637 B. W.)

< >